Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4506

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803659/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. (hierna: ProRail) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van het spoorwegemplacement rond het Stationsplein te Leeuwarden. Dit besluit is op 17 april 2008 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200803659/1. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V., gevestigd te Zwolle, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ProRail B.V. (hierna: ProRail) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van het spoorwegemplacement rond het Stationsplein te Leeuwarden. Dit besluit is op 17 april 2008 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft ProRail bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2009, waar ProRail, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, T.R. de Groot en ir. M.H. van de Pavoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.L. Bennen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 31 mei 2005 is een revisievergunning verleend voor het spoorwegemplacement. Bij besluit van 20 december 2005 is deze vergunning gewijzigd ten behoeve van het vestigen van een onderhoudswerkplaats voor treinen. Bij het bestreden besluit is een veranderingsvergunning verleend in verband met de uitbreiding van het emplacement met een opstelplaats voor slijptreinen. Deze treinen zijn 's nachts actief op het spoorwegnet voor het onderhoud van de spoorstaven. Aan het eind van de nachtperiode komen de slijptreinen terug op de opstelplaats op het emplacement, alwaar ze worden gereinigd en klein onderhoud wordt uitgevoerd. 2.2. Ingevolge artikel 8.11, derde lid, van de Wet milieubeheer worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepaling komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe. 2.3. ProRail betoogt dat het onduidelijk is welke beslissing het college heeft genomen op haar uitdrukkelijke verzoek om een drietal bij de aanvraag gevoegde documenten geen onderdeel te laten uitmaken van de vergunning. Dit betreft het akoestisch onderzoek, stofonderzoeken en een overzicht van typen slijptreinen (bijlagen 3, 4 en 6 bij de aanvraag). ProRail betoogt dat het college, blijkens de overwegingen van het besluit, kennelijk heeft beoogd de documenten deel te doen zijn van de vergunning. In het dictum van het besluit is echter bepaald dat de documenten deel uitmaken van de aanvraag, maar niet dat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning, aldus ProRail. Indien bedoelde documenten integraal deel uitmaken van de vergunning, kan volgens ProRail discussie ontstaan over de vraag of andere dan de in deze documenten genoemde treintypen en activiteiten, hoewel passend binnen de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften, toegestaan zijn. Volgens ProRail dienen de documenten geen integraal deel uit te maken van de vergunning, opdat de flexibiliteit van de bedrijfsvoering niet onnodig wordt beperkt. 2.3.1. Het college betoogt dat het onderkent dat, door te bepalen dat de betrokken bijlagen deel uitmaken van de vergunning, de flexibiliteit van de bedrijfsvoering wordt beperkt. Het college stelt echter van geval tot geval te willen beoordelen wat de milieugevolgen van structurele veranderingen in de inrichting zijn. Veranderingen waarvan de milieugevolgen positief of neutraal zijn, kunnen volgens het college worden gerealiseerd via de meldingenprocedure van artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Volgens het college is de rechtszekerheid en handhaafbaarheid van de vergunning daarmee gediend, aangezien door deze procedure het college de mogelijkheid heeft zelf de afweging te maken of inderdaad geen negatieve gevolgen voor het milieu optreden. 2.3.2. In het dictum van het bestreden besluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat aan ProRail vergunning wordt verleend overeenkomstig de bij het besluit behorende aanvraag en tekeningen, alsmede dat het akoestisch onderzoek, de stofonderzoeken en het overzicht van typen slijptreinen (bijlagen 3, 4 en 6) onderdeel uitmaken van de aanvraag. Uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt dat het college heeft willen bepalen dat de aanvraag, inclusief bedoelde bijlagen, deel uitmaakt van de vergunning. Reeds omdat dit uit het dictum niet duidelijk blijkt, zoals het college ter zitting ook heeft erkend, verdraagt het bestreden besluit zich in zoverre niet met het rechtszekerheidsbeginsel. Deze beroepsgrond treft doel. 2.4. ProRail betoogt dat het college in voorschrift 2.2 ten onrechte grenswaarden voor het maximale geluidniveau heeft gesteld. Volgens haar had het college de circulaire "Beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen" van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van januari 2004 (hierna: de circulaire piekgeluiden spoorwegemplacementen) moeten toepassen, zoals het ook heeft gedaan in de vergunningen die zijn verleend bij de besluiten van 31 mei 2005 en 20 december 2005. In het kader van deze circulaire worden geen grenswaarden voor het maximale geluidniveau voorgeschreven, maar wordt de stijgsnelheid van de piekgeluiden beoordeeld, waarbij een straffactor kan worden toegepast op het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. ProRail bestrijdt in dit verband dat de circulaire slechts op een bepaald soort piekgeluiden van toepassing zou zijn. Volgens haar heeft de circulaire betrekking op alle soorten piekgeluid die op een spoorwegemplacement voorkomen, derhalve ook op piekgeluid afkomstig van onderhoudswerkzaamheden. 2.4.1. In voorschrift 2.2, voor zover hier van belang, is bepaald dat in de representatieve bedrijfssituatie het maximale geluidniveau (Lmax) geproduceerd door de inrichting op de op figuur 3 aangegeven vergunningspunten ProRail 1 - 5, zijnde de immissiepunten ingevoerd in het actuele zonemodel, niet meer mag bedragen dan de waarden die zijn aangegeven in de tot het voorschrift behorende tabel. 2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 2 juli 2008 in zaken nrs. 200704936/1 en 200704793/1) is het onzeker of de door de circulaire piekgeluiden spoorwegemplacementen beoogde bescherming tegen schrik- en ontwaakreacties daadwerkelijk wordt geboden. In zoverre is er geen aanleiding voor de conclusie dat het college geen grenswaarden voor het maximale geluidsniveau mocht voorschrijven. Deze beroepsgrond faalt. 2.5. ProRail betoogt voorts dat voorschrift 2.2 onduidelijk en daarom in strijd met de rechtszekerheid is, omdat hierin wordt gesproken over het maximale geluidniveau geproduceerd door de inrichting, terwijl het bestreden besluit slechts betrekking heeft op het gedeelte van de inrichting waarmee deze is uitgebreid, namelijk de opstelplaats voor de slijptreinen. Het door het college gemaakte onderscheid tussen het maximale geluidniveau vanwege de onderhoudswerkzaamheden, waarop dit voorschrift betrekking zou hebben, en het maximale geluidniveau vanwege het aan- en afrijden van slijptreinen, waarop ingevolge de eerder verleende revisievergunning de circulaire piekgeluiden spoorwegemplacementen van toepassing is, blijkt volgens ProRail niet uit het voorschrift. 2.5.1. De Afdeling overweegt dat uit voorschrift 2.2 niet duidelijk blijkt of dit betrekking heeft op het geluid dat wordt veroorzaakt door de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten, of op het geluid dat wordt veroorzaakt door alle activiteiten in de inrichting. Gelet hierop is het bestreden besluit, wat voorschrift 2.2 betreft, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De beroepsgrond slaagt. 2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 15 april 2008 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarin is bepaald dat de bijlagen 3, 4 en 6 deel uitmaken van de aanvraag en voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.2. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. 2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 15 april 2008, kenmerk 11WMB/07, voor zover daarin is bepaald dat de bijlagen 3, 4 en 6 onderdeel uitmaken van de aanvraag en voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift 2.2; III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden op om binnen 13 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken; IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van bij ProRail B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 684,09 (zegge: zeshonderdvierentachtig euro en negen cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Leeuwarden aan ProRail B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; V. gelast dat de gemeente Leeuwarden aan ProRail B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. K. Brink en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen w.g. Kuipers voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 271-539.