Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4509

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806319/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 1 juli 2008, kenmerk 1360356, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) bij besluit van 4 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2005".


Uitspraak

200806319/1/R2. m uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 juli 2008, kenmerk 1360356, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven (hierna: de raad) bij besluit van 4 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring 2005". Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 augustus 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Rosmalen, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het plan is een actualisering van bestaande plannen en heeft hoofdzakelijk een conserverend karakter. 2.3. [appellant] stelt dat het bouwvlak voor zijn perceel [locatie] onjuist is. Hij stelt dat het bouwvlak ten onrechte niet geheel rondom de woning is getrokken waardoor een gedeelte van de woning buiten het bouwvlak valt. Als gevolg daarvan kan [appellant] op zijn perceel geen bijgebouwen meer realiseren, behoudens binnen het bouwvlak. Verder betoogt [appellant] dat het besluit van het college gebrekkig is gemotiveerd, aangezien eerst wordt gezegd dat de bedenkingen van [appellant] gegrond zijn en daarna dat ze toch ongegrond zijn. 2.4. Het college is van mening dat de bebouwing die buiten het bouwvlak valt wat betreft de verschijningsvorm en de functie ondergeschikt is aan de overige bebouwing, zodat deze terecht buiten het bouwvlak is gehouden. 2.5. Op 14 september 2000 heeft de gemeente een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel. De bouwaanvraag is getoetst aan het voorgaande bestemmingsplan "Tongelre buiten de Ring" en is verleend voor de gehele woning zonder onderscheid te maken tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouwen of bijgebouwen. 2.6. Aan het perceel van [appellant] is in het plan de bestemming "Woondoeleinden" toegekend. Op grond van de artikelen 3.3.1. en 3.3.2. van de planvoorschriften mag een hoofdgebouw uitsluitend binnen het op de plankaart aangeduide bouwvlak worden gebouwd. Aan- en uitbouwen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als 'te bebouwen erven'. Voor het perceel van [appellant] geldt dat de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 100 m² gelegen buiten het bouwvlak. De realisering van aan- en uitbouwen binnen het bouwvlak blijft mogelijk en de oppervlakte hiervan wordt niet in mindering gebracht op de oppervlaktemaat voor het terrein buiten het bouwvlak. 2.7. Ingevolge artikel 1, onder 3, van de planvoorschriften wordt onder aanbouw verstaan: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Ingevolge artikel 1, onder 44, wordt onder uitbouw verstaan: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 2.8. Met betrekking tot hetgeen [appellant] betoogt omtrent de motivering van het goedkeuringsbesluit overweegt de Afdeling dat de formulering van dit besluit voor zover het de bedenkingen van [appellant] betreft inderdaad verwarrend is, omdat twee verschillende conclusies zijn opgenomen. Nu echter het dictum tezamen met de plankaart duidelijkheid geeft over de goedkeuring van het plandeel dat ziet op het perceel van [appellant], en blijkens het beroepschrift [appellant] ook heeft begrepen hoe het besluit over zijn perceel luidde, ziet de Afdeling geen aanleiding om het bestreden besluit om die reden te vernietigen. 2.9. Wat betreft de vraag of bij de woning van [appellant] al dan niet sprake is van één hoofdgebouw, overweegt de Afdeling dat, indien een bestemmingsplan voorziet in een begripsbepaling, daarvan moet worden uitgegaan. Voor de kwalificatie van het gedeelte van de woning dat buiten het bouwvlak valt, moet daarom aansluiting worden gezocht bij de begripsbepalingen van aan- en uitbouwen in artikel 1, onder 3 en 44, van de planvoorschriften. Van belang is, gezien deze begripsbepalingen, of het gedeelte waarom het gaat, kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. De Afdeling is van oordeel dat dit het geval is. Het gedeelte waarom het gaat kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en is daaraan in architectonisch opzicht ondergeschikt, nu sprake is van een afzonderlijke dakconstructie, de goot- en nokhoogte van dit gedeelte iets lager is dan van het hoofdgebouw en er een smalle doorgang van het hoofdgebouw naar dit gedeelte is. Er is derhalve sprake van een aanbouw. Dit dwingt er, gezien de geciteerde planvoorschriften, op zichzelf niet toe de aanbouw buiten het bouwvlak te laten. De keuze van de raad voor rechthoekige bouwvlakken met een ongeveer gelijke diepte voor de woningen aan het gedeelte van de Javalaan waar [appellant] woont, acht de Afdeling echter niet onredelijk. Het college heeft deze keuze van de raad zwaarder kunnen laten wegen dan de wens van [appellant] om een bijgebouw buiten het bouwvlak op zijn perceel te kunnen bouwen. Overigens heeft de raad ter zitting opgemerkt dat het niet bij voorbaat is uitgesloten dat aan het mogelijk maken van een bijgebouw toch planologische medewerking zal worden verleend. Voor dit soort gevallen dienen echter eerst criteria te worden opgesteld. 2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het van oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broodman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 234-608.