Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4510

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806423/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 24 juni 2008, kenmerk 00769659, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) bij besluit van 17 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Snakkerburen" (hierna: het bestemmingsplan).


Uitspraak

200806423/1/R2. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 24 juni 2008, kenmerk 00769659, heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) bij besluit van 17 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Snakkerburen" (hierna: het bestemmingsplan). Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het college van burgemeester en wethouders namens de raad en [belanghebbenden] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar [appellante] is verschenen. Voorts is daar als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. J. van der Noord, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Als formeel bezwaar voert [appellante] aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om haar bedenkingen mondeling toe te lichten. De Afdeling overweegt hieromtrent dat de in artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) opgenomen verplichting om degenen die overeenkomstig dat artikel tijdig bedenkingen hebben ingediend in de gelegenheid te stellen een nadere mondelinge toelichting te geven, op 1 juli 2005 is vervallen. Dit bezwaar slaagt dan ook niet. 2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.3. Het beroep van [appellante] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Binnentuin" dat ziet op haar perceel aan de Op 'e Tùn. [appellante] stelt dat het plandeel ten onrechte geen mogelijkheid biedt om één of twee woningen ter plaatse te bouwen. Daartoe voert [appellante] aan dat, anders dan het college betoogt, het gebied waarin haar perceel is gelegen niet open is omdat in het gebied al een woning is opgericht en het gebied wordt afgeschermd door erfafscheidingen en bomenrijen. Voor zover toch sprake zou zijn van openheid in het gebied stelt [appellante] dat de bouw van één of twee woningen op haar perceel de openheid niet aantast. [appellante] stelt voorts dat de bestemming "Binnentuin" op het plandeel niet uitvoerbaar is, nu de gemeente en zijzelf deze bestemming niet zullen realiseren. Bovendien behoort de bestemming "Binnentuin" volgens haar slechts te worden toegekend aan plandelen die betrekking hebben op tuinen behorende bij bebouwing. 2.3.1. Onder verwijzing naar de stedenbouwkundige visie "Snakkerburen Op 'e Tùn/aandachtsgebied" (hierna: de stedenbouwkundige visie) stelt het college zich op het standpunt dat bebouwing op het perceel van [appellante] ongewenst is omdat het perceel midden in het open gebied van de karakteristieke wig van Snakkerburen ligt. Met deze openheid doelt het college op de geringe aanwezigheid van bebouwing in het gebied. Omdat een agrarische bestemming, zoals die voor de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan op het plandeel rustte, niet uitvoerbaar is en het perceel van [appellante] het karakter heeft van een tuin, stemt het college in met de keuze van de raad om de bestemming "Binnentuin" aan het plandeel toe te kennen. 2.3.2. Het plan voorziet in de bestemming "Binnentuin" voor het plandeel dat ziet op het perceel van [appellante] aan de Op 'e Tùn. Het perceel ligt in het binnengebied van de wig tussen de bebouwing langs de Dokkumer Ee en de Oan 'e Dyk (hierna: het binnengebied). Ingevolge artikel 10, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Binnentuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen, geen erven zijnde, en zijn gebouwen niet toegelaten, behalve gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer. 2.3.3. Blijkens de stedenbouwkundige visie kenmerkt Snakkerburen zich onder meer door de historische wigvormige structuur en het groene en bebouwingsvrije karakter van het binnengebied. Deze kenmerken kunnen volgens de stedenbouwkundige visie het best in stand worden gehouden door het binnengebied vrij te houden van bebouwing. Uit de plankaart van het bestemmingsplan blijkt dat het perceel van [appellante] een centrale ligging heeft in dit binnengebied. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de bouw van één of twee woningen op het perceel ongewenst is. 2.3.4. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Binnentuin" op het plandeel niet uitvoerbaar is. Ter zitting is gebleken dat het perceel waarop het plandeel betrekking heeft is begroeid met bramenstruiken, welk gebruik overeenstemt met het in artikel 10, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften voorgeschreven gebruik van een plandeel met de bestemming "Binnentuin". Het betoog dat de bestemming "Binnentuin" slechts kan worden toegekend aan plandelen die betrekking hebben op tuinen behorende bij bebouwing faalt. Aan een bestemming komt slechts betekenis toe door hetgeen hierover in de voorschriften is bepaald. De planologische betekenis van een bestemming behoeft dan ook niet overeen te komen met de betekenis ervan in het spraakgebruik, tenzij hierdoor de rechtszekerheid in het geding zou komen. Hiervan is in dit geval echter geen sprake. 2.4. [appellante] stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, nu krachtens een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO wel een woning is opgericht in het noorden van het binnengebied. Volgens haar valt niet in te zien waarom deze woning de gewenste openheid in het binnengebied niet aantast. Voorts verwijst [appellante] naar de bouwmogelijkheden op het perceel in het westen van het binnengebied. Zij acht het onbegrijpelijk waarom op dit perceel wel en op haar perceel geen woningbouw wordt toegestaan. 2.4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de bouw van bedoelde woning gelet op de locatie in het noorden van het binnengebied, waar de ruimte tussen de bebouwingslinten langs de Dokkumer Ee en de Oan'e Dyk het grootst is, geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristieken van het binnengebied. De bouw van één of twee woningen op het perceel van [appellante] zou volgens het college daarentegen een onevenredige aantasting van de karakteristieke wigvorm en de overwegende openheid van het gebied opleveren, omdat de ruimte tussen de bebouwingslinten ter hoogte van dit perceel veel beperkter is. Voorts stelt het college dat in het plan weliswaar een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor de bouw van maximaal twee woningen in de westelijke rand van het binnengebied, maar dat dit in overeenstemming is met de stedenbouwkundige visie, volgens welke nieuwe bebouwing dient aan te sluiten bij de bestaande bebouwingslinten. 2.4.2. Wat betreft de woning in het noorden van het binnengebied overweegt de Afdeling dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat één woning op deze plek geen ernstige afbreuk doet aan het karakter van het binnengebied. Hierbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de ruimte tussen de bebouwingslinten langs de Dokkumer Ee en de Oan 'e Dyk ter hoogte van dit perceel groter is dan ter hoogte van het perceel van [appellante]. Voorts is van belang dat de stedenbouwkundige visie, waarin een visie op de stedenbouwkundige en ruimtelijke invulling van Snakkerburen is neergelegd, tot stand is gekomen na de realisering van deze woning en deze woning in de afweging die in de stedenbouwkundige visie is gemaakt, is betrokken. 2.4.3. Wat betreft de bebouwingsmogelijkheden in het westen van het binnengebied overweegt de Afdeling dat slechts na toepassing van de in artikel 10, zevende lid, van de planvoorschriften opgenomen wijzigingsbevoegdheid de bouw van maximaal twee woningen mogelijk is. Het college heeft van belang kunnen achten dat het perceel waarop deze woningen na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen worden opgericht, aansluit op het bebouwingslint langs de Dokkumer Ee aan de rand van het binnengebied. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijk te bouwen woningen in het westen van het binnengebied geen grote afbreuk zullen doen aan de wigvormige structuur en de wens om het binnengebied vrij te houden van bebouwing. 2.4.4. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college en de raad zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat de door [appellante] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie. 2.5. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang om het perceel vrij te houden van bebouwing een groter gewicht toekomt dan aan het belang van [appellante] om daar één of twee woningen te kunnen bouwen. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Kooijman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 177-589.