
Jurisprudentie
BI4511
Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806500/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806500/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 1 juli 2008, nr. 1391393, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudrichem (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Uitwijk-Waardhuizen 2007".
Uitspraak
200806500/1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats]
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2008, nr. 1391393, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudrichem (hierna: de raad) bij besluit van 29 januari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Uitwijk-Waardhuizen 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 augustus 2008, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 oktober 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door ing. J.B.M. Lauwerijssen, werkzaam bij ABAB Vastgoedadvies te Roosendaal, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. R.P. Gasseling, advocaat te Rotterdam, en J.J.M. Plasmans, adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.C. Toenbreker, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J.F.M. Huijben, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in actualisering van de plannen voor de kernen Uitwijk en Waardhuizen.
2.3. Het beroep van [appellant sub 1] heeft betrekking op zijn perceel aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna ook: het perceel). Het plan voorziet voor dit perceel in de bestemming "Wonen". Het college heeft hieraan goedkeuring verleend met uitzondering van het plandeel dat betrekking heeft op voormalige agrarische bedrijfsopstallen. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de goedkeuring van de bestemming "Wonen".
2.4. [appellant sub 1], voormalig agrariër, betoogt dat het college ten onrechte heeft goedgevonden dat de op grond van het vorige plan geldende agrarische bestemming is gewijzigd in de bestemming "Wonen". Hij voert aan dat de bestemming "Wonen" niet in een wijzigingsbevoegdheid voorziet en dat hierdoor de opstallen niet meer voor agrarische dan wel andere bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden gebruikt. [appellant sub 1] wil de opstallen voor agrarisch verwante doeleinden of andere bedrijfsdoeleinden kunnen gebruiken en is inmiddels niet-agrarische activiteiten gaan ontplooien in de opstallen, te weten handel in lasmachines en -apparaten. Hij acht het onzorgvuldig dat de gemeente Woudrichem niet met hem in overleg is getreden om te bezien op welke wijze een passende bestemming aan het perceel en de voormalige agrarische opstallen zou kunnen worden gegeven.
Ten slotte betoogt [appellant sub 1] dat, gelet op het onthouden van goedkeuring door het college aan de bestemming "Wonen" voor zover het betreft de op het perceel gelegen werktuigenloods, ten onrechte niet ook goedkeuring is onthouden aan de bestemming "Wonen" voor zover het betreft de voormalige huisstal.
2.5. Het college stelt zich met de raad op het standpunt dat een agrarische bestemming voor het perceel van [appellant sub 1] niet meer aan de orde is, nu is gebleken dat op het perceel geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden. Ten aanzien van de mogelijkheid die [appellant sub 1] wil behouden om de bestemming van zijn perceel te kunnen wijzigen in een agrarisch verwante of niet-agrarische bedrijfsbestemming, acht het college het niet onaanvaardbaar dat deze mogelijkheid niet meer in het plan aanwezig is, aangezien van concrete plannen voor een dergelijk bedrijf niet is gebleken. Daarnaast wijst het college op de vrijstellingsbevoegdheid in het plan om bedrijfsmatige activiteiten aan huis toe te staan.
2.6. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor:
a. wonen,
b. kantoren,
(..)
d. paden en nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 4, derde lid, aanhef en onder i, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de gezamenlijke oppervlakte van bouwvergunningplichtige bijgebouwen en overkappingen bij elke woning niet meer dan 60 m² bedragen.
Ingevolge artikel 4, zesde lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn burgemeester en wethouders onder voorwaarden bevoegd vrijstelling te verlenen van de bestemming "Wonen" ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten of detailhandel in een woning, aan- of uitbouwen en bijgebouwen.
2.7. Het perceel [locatie 1] is gelegen in de bebouwde kom van Uitwijk. [appellant sub 1] is woonachtig op dit perceel. Tussen partijen is niet in geschil dat op het perceel geen agrarisch bedrijf meer is gevestigd en evenmin dat hier geen agrarische activiteiten plaatsvinden. Blijkens de plankaart heeft het merendeel van de nabijgelegen percelen de bestemming "Wonen". Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat de op grond van het vorige plan geldende agrarische bestemming voor het perceel in stand moet blijven, faalt dit betoog, nu een agrarische bestemming niet overeenkomt met de feitelijke situatie.
2.8. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat, samengevat weergegeven, de bestemming "Wonen" geen passende bestemming is omdat hij hierdoor de voormalige agrarische opstallen niet kan gebruiken voor agrarisch verwante doeleinden of andere bedrijfsdoeleinden, overweegt de Afdeling als volgt.
Blijkens het bestreden besluit, en zoals bevestigd ter zitting, stelt het college zich op het standpunt het niet aanvaardbaar te vinden dat de voormalige agrarische bedrijfsopstallen op het perceel van [appellant sub 1], met een oppervlakte van circa 450 m2, onder het overgangsrecht worden gebracht. De onthouding van goedkeuring is gestoeld op dit standpunt. Ter zitting is komen vast te staan dat de onthouding van goedkeuring zoals aangegeven op de plankaart, uitsluitend betrekking heeft op de zogenoemde voormalige werktuigenloods, maar dat zich op het perceel tevens een andere voormalige bedrijfsopstal bevindt, te weten de voormalige huisstal, die is verbonden aan de woning. Deze heeft in het plan de bestemming "Wonen", welke bestemming door het college is goedgekeurd. Ter zitting is van de kant van het college erkend dat de voormalige huisstal niet als voormalig agrarische bedrijfsopstal is onderkend en als deel van de woning is beschouwd. Voorts is ter zitting aan de orde gekomen dat [appellant sub 1], die op aanraden van een medisch specialist na een ernstig ongeval zo min mogelijk fysieke werkzaamheden verricht en zich heeft gericht op de handel via internet in lasmachines, de voormalige huisstal al geruime tijd gebruikt voor de handel in en de opslag van deze machines. Gelet op het voorgaande heeft het college niet voldoende gemotiveerd waarom het, anders dan bij het plandeel dat betrekking heeft op de voormalige werktuigenloods, de bestemming "Wonen" voor zover deze betrekking heeft op de voormalige huisstal, heeft goedgekeurd.
2.8.1. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te [plaats] voor zover betrekking hebbend op de voormalige huisstal, niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Nu ter zitting aan de orde is gekomen dat de bedrijfsmatige activiteiten die [appellant sub 1] op zijn perceel verricht, mogelijk via vrijstelling, als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de planvoorschriften, kunnen worden toegestaan, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf voorziend goedkeuring te onthouden aan het gedeelte van het plandeel waarop de vernietiging betrekking heeft. Hieruit volgt dat het college in zoverre een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.9. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de daarop rustende "wijzigingsbevoegdheid naar wonen" voor maximaal één woning, voor zover betrekking hebbend op een perceel aan de [locatie 2] te [plaats]. [appellant sub 2] is eigenaar van dit perceel.
2.10. Het plan voorziet in de mogelijkheid op dit perceel een vrijstaande woning op te richten. Het college acht dit, gezien de locatie, vanuit cultuurhistorisch en stedenbouwkundig opzicht onaanvaardbaar. Indien op de desbetreffende locatie een woning wordt gerealiseerd, zal het zicht op de Rijksmonumentale Nederlands hervormde kerk aan het Kerkplein (hierna: de kerk) volledig worden weggenomen, aldus het college.
2.11. [appellant sub 2] bestrijdt dat het zicht op de kerk volledig zal worden weggenomen indien aan de [locatie 2] een woning wordt gerealiseerd. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat Uitwijk geen beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, dat de kerk is omringd door woningbouw en dat met name aan de overkant van het perceel aan de [locatie 2] ook recente woningbouw dicht bij de kerk is gesitueerd, die, naar hij stelt, het zicht op de kerk vanuit oostelijke richting ontneemt.
Voor zover het zicht op de kerk vanaf de Heulstraat mogelijk voor een klein deel wordt ontnomen, is dit zijns inziens vanwege het ontbreken van een beschermd stads- of dorpsgezicht van ondergeschikt belang.
Verder voert [appellant sub 2] aan dat hij in overleg met de gemeente Woudrichem heeft afgezien van verplaatsing van zijn aannemingsbedrijf naar dit perceel aan de [locatie 2] in ruil voor het mogen oprichten van een woning op dit perceel. [appellant sub 2] betoogt dat het college de privaatrechtelijke belangen, voortvloeiend uit een privaatrechtelijke overeenkomst hieromtrent tussen hem en de gemeente, ten onrechte niet heeft meegewogen bij de beoordeling van het plan. Indien hem niet de mogelijkheid was geboden om op het perceel een extra bouwlocatie te verkrijgen, zou hij niet hebben ingestemd met de door de gemeente gewenste bestemmingswijziging, aldus [appellant sub 2].
2.12. De in geding zijnde locatie aan de [locatie 2] waar [appellant sub 2] een woning wil oprichten, ligt direct ten zuidoosten van de kern van Uitwijk. De historische kern van het dorp Uitwijk bestaat uit een groot aantal monumentale en beeldbepalende panden, waaronder enkele gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten. De eeuwenoude kerk is een rijksmonument en ligt midden in deze kern. Niet in geschil is dat vanuit zuidoostelijke richting, vanuit het buitengebied, open zicht bestaat op de kerk en dat deze historische zichtrelatie reeds eeuwenlang aanwezig is. De bouw van de door [appellant sub 2] gewenste woning maakt inbreuk op dit historische zicht. Weliswaar zal het zicht op de kerk door de bouw van de woning niet volledig worden weggenomen en bestaat niet vanuit alle richtingen goed zicht op de kerk, maar gelet op het voorgaande en mede gelet op de ter zitting overgelegde foto's heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat oprichting van een woning op het perceel aan de [locatie 2] zal leiden tot een aanzienlijke aantasting van het historische zicht vanuit het buitengebied op de kerk en de kern. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang van de bouw van een woning niet opweegt tegen het belang van het behoud van de cultuurhistorische structuur van de kern van Uitwijk. Dat Uitwijk geen beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, maakt dit niet anders.
2.12.1. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] genoemde afspraken overweegt de Afdeling dat thans aan de orde is het besluit van het college van 1 juli 2008 over de goedkeuring van het plan. Het college is, behoudens zeer bijzondere omstandigheden, niet gebonden aan door derden met de gemeente gemaakte afspraken in het kader van de totstandkoming van het plan. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van het college door toedoen van het bestuursorgaan dat het goed te keuren besluit heeft genomen, kan worden ingeperkt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de door [appellant sub 2] genoemde afspraken privaatrechtelijke afspraken betreffen tussen [appellant sub 2] en de gemeente. Nog afgezien van de omstandigheid dat de overeenkomst, waarin deze afspraken zouden zijn neergelegd, niet is overgelegd, heeft het college gelet op zijn voldoende zwaarwegende planologische argumenten in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan deze privaatrechtelijke afspraken. Niet is gebleken van dermate bijzondere omstandigheden dat van het college medewerking moet worden verlangd aan de tussen [appellant sub 2] en de gemeente gemaakte afspraken en op grond daarvan een groter gewicht moet worden toegekend aan de oprichting van een woning dan aan het in stand houden van het reeds eeuwenlang bestaande open zicht op de historische kerk.
2.12.2. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid goedkeuring heeft kunnen onthouden aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en de daarop rustende "wijzigingsbevoegdheid naar wonen" voor maximaal één woning, ter plaatse van het perceel aan de [locatie 2] te [plaats].
2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door [appellant sub 2] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.14. Het college dient ten aanzien van [appellant sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 1 juli 2008, kenmerk 1391393, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 1] te Uitwijk voor zover betrekking hebbend op de voormalige huisstal;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broodman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
204-605.