Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4512

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806715/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 juli 2008, kenmerk 08020197/55/8, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sluis (hierna: de raad) bij besluit van 28 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Breskens".


Uitspraak

200806715/1. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2008, kenmerk 08020197/55/8, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Sluis (hierna: de raad) bij besluit van 28 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Breskens". Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2009, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door M. de Koeijer, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J. Missiaen-Stobbelaar, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Doel van het plan is het bieden van een adequaat planologisch-juridisch kader waarbinnen de noodzakelijke verbetering en revitalisering van het centrum van Breskens wordt gewaarborgd en uitvoering kan worden gegeven aan de daaraan gerelateerde maatregelen en particuliere initiatieven. Onderdeel hiervan is het creëren van een aaneengesloten attractief winkelgebied in het centrum van Breskens, omgeving Spuiplein, en het streven naar een concentratie van meerdere kleine winkels en/of woningbouw en het tegengaan van grootschalige detailhandel in de zogenoemde aanloopstraten, waaronder de Mercuriusstraat. Het college heeft geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden. 2.3. Het beroep van [appellant], eigenaar van de percelen aan de [locatie 1] en [locatie 2], richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Uit te werken gebied voor gemengde doeleinden (UGD)" ten aanzien van de [locatie 1]. Voorts richt het beroep zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" ten aanzien van de [locatie 2]. [appellant] verhuurt de betrokken panden tot november 2011 aan de exploitant van de winkelketen Plus-supermarkt (hierna: de exploitant). 2.4. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Gemengde doeleinden (GD)" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel waarbij per bouwperceel het totale bedrijfsvloeroppervlak voor detailhandel niet meer mag bedragen dan 450 m². Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Uit te werken gebied voor gemengde doeleinden (UGD)" bestemd voor de in artikel 4, eerste lid, onder b, bedoelde doeleinden en voorzieningen. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat afwijkt van het plan op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, worden voortgezet. 2.5. [appellant] betoogt dat de op grond van het vorige plan geldende bestemming "Detailhandel" moet worden gehandhaafd aangezien de bestemmingen "Uit te werken gebied voor gemengde doeleinden (UGD)" en "Gemengde doeleinden (GD)" de beperking meebrengen dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor detailhandel niet meer mag bedragen dan 450 m². [appellant] bestrijdt de noodzaak van een andere planologische invulling waardoor de bedrijfsvloeroppervlakte wordt beperkt tot 450 m². Hij voert aan dat de beperking van de bedrijfsvloeroppervlakte uitsluitend is opgenomen om de vestiging van een nieuwe supermarkt onmogelijk te maken, maar dat hierbij over het hoofd is gezien dat de bestaande detailhandelruimte ook heel goed benut kan worden voor detailhandel in de non-foodsector. Nergens is onderbouwd waarom ook voor deze branche een beperking van de bedrijfsvloeroppervlakte van 450 m² moet gelden, aldus [appellant]. Het plan is zijns inziens dan ook onzorgvuldig voorbereid en ontoereikend gemotiveerd. Aangezien op grond van het vorige plan door de exploitant meer dan het drievoudige van 450 m² als bedrijfsvloeroppervlakte werd gebruikt, is ruim 1.000 m² onder het overgangsrecht gebracht. Deze wijze van bestemmen acht [appellant] in strijd met de rechtszekerheid. Voorts wordt hij hierdoor onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen, aldus [appellant]. Ten slotte brengt [appellant] naar voren dat voor een groot deel van het plangebied de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" is opgenomen waarmee wordt miskend dat de bestaande bebouwing vrijwel uitsluitend wordt gebruikt voor woondoeleinden. Nu het plandeel "Gemengde doeleinden (GD)" ten aanzien van deze bestaande bebouwing de mogelijkheid creëert voor detailhandel, kan de detailhandel met vele honderden zo niet duizenden m² toenemen. [appellant] voert aan dat gelet hierop niet valt in te zien waarom bezwaren bestaan tegen het handhaven van de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte van de supermarkt van ruim 1.500 m². 2.6. De Afdeling overweegt in de eerste plaats dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. Voorts wordt opgemerkt dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij de vaststelling van een bestemmingsplan. De raad kan derhalve op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen de keuze maken voor een andere planologische invulling van een gebied, die binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. 2.6.1. De raad heeft de ontwikkeling van een kernwinkelgebied in het Spuipleingebied en het tegelijkertijd beëindigen van het gebruik van de gronden aan de Mercuriusstraat als supermarkt ten gunste van kleinschaliger detailhandel gebaseerd op de notitie "Ruimtelijk-economische visie centrum Breskens" (hierna: de notitie). Volgens de notitie houdt deze andere planologische invulling in, voor zover hier van belang, dat het belangrijk is dat er een duidelijk herkenbaar compact winkelcentrum komt waarbij het zwaartepunt ligt op de dagelijks benodigde goederen. Een supermarkt is hiervan het belangrijkste element. Als gevolg van de voorgenomen verplaatsing van de bestaande supermarkt naar het Spuiplein op initiatief van de ondernemers en het daar al aanwezige winkel- en detailhandelsaanbod, ontwikkelt het Spuipleingebied zich als logisch kernwinkelgebied van Breskens. Naast dit kernwinkelgebied zijn er zogenoemde aanloopstraten, die bij het centrumgebied horen maar niet volledig op centrumfuncties zijn gericht en waar overwegend wordt gewoond maar waar ook winkels kunnen zijn gevestigd. Van groot belang is om, onder meer gelet op (parkeer)overlast, in het aanloopgebied grootschalige winkels en/of supermarkten te voorkomen, zo staat in de notitie. 2.6.2. Niet in geschil is dat de Mercuriusstraat is aan te merken als zogenoemd aanloopgebied, als bedoeld in de notitie. Het college heeft het door het gemeentebestuur gevoerde beleid niet onredelijk geacht en zich terecht op het standpunt gesteld dat het uitgangspunt dat er in dit deel van het centrum geen grootschalige detailhandel komt, past in het hiervoor omschreven beleid. Ditzelfde geldt voor de invulling van de in het geding zijnde percelen met verschillende kleinere winkels en/of woningbouw. In hetgeen [appellant] op dit punt naar voren heeft gebracht heeft het college geen aanleiding hoeven zien voor het innemen van een ander standpunt. Gelet op de ligging van de in het geding zijnde panden aan de Mercuriusstraat en het gestelde in de notitie, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de noodzaak de bedrijfsvloeroppervlakte van deze panden te beperken tot 450 m², voldoende is aangetoond. Het betoog van [appellant] dat de beperking van de bedrijfsvloeroppervlakte uitsluitend is opgenomen om de vestiging van een nieuwe supermarkt onmogelijk te maken, slaagt gelet op het voorgaande niet. Het met het plan beoogde tegengaan van grootschalige detailhandel geldt op grond van het hieraan ten grondslag gelegde beleid, zoals hiervoor omschreven, en tevens blijkens de planvoorschriften, voor zowel de detailhandel in de food- als die in de non-foodsector. Ook in zoverre slaagt deze beroepsgrond niet. 2.7. Met betrekking tot het betoog van [appellant] dat de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" op grote schaal detailhandel toelaat, zodat gelet daarop niet valt in te zien waarom bezwaren bestaan tegen een grootschalige supermarkt aan de Mercuriusstraat, overweegt de Afdeling dat blijkens de stukken in het desbetreffende gebied in de praktijk de woonfunctie overheerst. Voorts is van de kant van de raad onweersproken gesteld dat gezien de beperkte economische ruimte niet is te verwachten dat commerciële functies in dit gebied de overhand krijgen. Gelet hierop kan de grootschalige supermarkt in redelijkheid niet worden vergeleken met de detailhandel die op grond van de bestemming "Gemengde doeleinden (GD)" in dit deel van het plangebied is toegestaan. Het college heeft hierin in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien goedkeuring te onthouden aan de plandelen met de bestemmingen "Uit te werken gebied voor gemengde doeleinden (UGD)" en "Gemengde doeleinden (GD)". 2.8. Op grond van de stukken het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de exploitant zijn zaak heeft verplaatst naar het Spuiplein en het gebruik van de desbetreffende panden als supermarkt is beëindigd voordat het plan rechtskracht heeft verkregen. Blijkens de zitting zijn partijen het erover eens dat gelet hierop het gebruik als supermarkt van deze panden niet meer onder het bij het plan voorziene overgangsrecht valt, en tevens dat de vestiging van een nieuwe supermarkt in deze panden niet mogelijk is. Ter zitting is aan de orde gekomen dat in het kader van de vaststelling van het plan tussen de raad en [appellant] overleg is gevoerd over realisering van de nieuwe bestemmingen ter plaatse van de in het geding zijnde percelen. Ter zitting is van de kant van de raad meegedeeld dat nog steeds bereidheid bestaat tot overleg met [appellant] hierover dan wel tot overleg over verwerving van de desbetreffende percelen door de gemeente, maar dat, indien dit niet mogelijk is, tot onteigening zal worden overgegaan. Gelet op deze feiten en omstandigheden heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het streven van de raad naar een andere planologische invulling van de Mercuriusstraat, zoals neergelegd in het plan en die binnen de planperiode kan worden gerealiseerd, er niet toe leidt dat [appellant] onevenredig zwaar in zijn belangen wordt getroffen. 2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broodman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 204-605.