
Jurisprudentie
BI4513
Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806834/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806834/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 15 juli 2008, kenmerk 08020965/56/13, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Veere (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Grijpskerke".
Uitspraak
200806834/1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008, kenmerk 08020965/56/13, heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Veere (hierna: de raad) bij besluit van 27 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Grijpskerke".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders van Veere een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2009, waar [appellant] is verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door M. Jonker, ambtenaar in dienst van de gemeente, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte geen mogelijkheid heeft geboden om de ingediende bedenkingen mondeling toe te lichten, ondanks een expliciet verzoek hiertoe in het bedenkingengeschrift. Als gevolg hiervan is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid, aldus [appellant].
De Afdeling overweegt dat per 1 juli 2005 de hoorplicht ingevolge artikel 27, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is komen te vervallen. Gezien het feit dat het ontwerpplan niet vóór 1 juli 2005 ter inzage is gelegd, is het college niet wettelijk verplicht om [appellant] te horen in het kader van deze bestemmingsplanprocedure. Het feit dat [appellant] heeft verzocht om te worden gehoord, is niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college niettemin gehouden was [appellant] te horen. Ook anderszins is van een dergelijke bijzondere omstandigheid niet gebleken.
Het voorgaande leidt dan ook niet tot het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dit betoog faalt.
2.3. Het plan beoogt een actuele regeling voor de gehele bebouwde kom van Grijpskerke te geven. Voor zover hier van belang, wordt in het plan voorzien in de uitbreiding van een garagebedrijf aan de [locatie] in Grijpskerke.
2.4. [appellant] voert aan dat het desbetreffende garagebedrijf is gevestigd op een plaats die in de 'Discussienota Grijpskerke' is aangewezen als toekomstige inbreidingslocatie voor woningbouw, waardoor het bedrijf op termijn verplaatst zal moeten worden. Door echter uitbreiding van het bedrijf toe te staan, wordt toekomstige verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein buiten de kern illusoir volgens [appellant], terwijl volgens hem een garagebedrijf ruimtelijk niet aanvaardbaar is in de bebouwde kom van Grijpskerke. In een advies, dat was opgesteld ten behoeve van een eerdere vrijstellingsprocedure voor het garagebedrijf, stelde een deskundige zich op het standpunt dat vergroting van het bestaande bouwvlak ongewenst was vanwege de geringe afstand tot nabijgelegen woningen. De raad heeft dit advies ten onrechte naast zich neergelegd, aldus [appellant]. Daarbij wijst hij op de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (hierna: de VNG-brochure), waarin voor garagebedrijven een afstand van 30 meter tot woningen wordt aanbevolen. De afstand tussen zijn woning en het garagebedrijf bedraagt minder dan 30 meter en [appellant] betoogt dat hij hierdoor onevenredige geluidsoverlast ondervindt van het garagebedrijf, mede omdat het bedrijf regelmatig buiten de toegestane openingstijden is geopend. Daarnaast gebruikt het bedrijf volgens [appellant] een deel van de openbare ruimte, namelijk een strook grond tussen het perceel van het bedrijf en de openbare weg, ten onrechte voor stalling en het te koop aanbieden van auto's. [appellant] betoogt verder dat geen sprake is van een relatief kleinschalige uitbreiding van het garagebedrijf, zoals het college stelt, omdat de benutbare oppervlakte van het bedrijf bijna is verdubbeld. Bovendien is het plan in strijd met de bouwverordening van de gemeente Veere. Hiertoe voert [appellant] aan dat het bouwvlak, dat op de plankaart op het perceel van het garagebedrijf staat aangegeven, zowel de voorgevel- als achtergevelrooilijn ingevolge de bouwverordening overschrijdt. Tenslotte betoogt [appellant] dat het in strijd is met eerdere uitspraken van de Afdeling dat de illegaal opgerichte bebouwing alsnog via een uitbreiding van het bouwblok wordt gelegaliseerd.
2.5. Het college heeft het plandeel dat ziet op het garagebedrijf goedgekeurd. Hierbij stelt het college zich op het standpunt dat het plan in zoverre in overeenstemming is met het provinciale beleid en voorts dat vanuit ruimtelijk oogpunt met de in het plan opgenomen beperkte uitbreidingsmogelijkheid voor het garagebedrijf kan worden ingestemd. Het betreft volgens het college een relatief kleinschalig bedrijf dat al decennia in de bebouwde kom van Grijpskerke is gevestigd. Een dergelijk bedrijf wordt in zijn algemeenheid als passend binnen de bebouwde kom beschouwd en conflicteert niet met de overige functies binnen de bebouwde kom. Daarbij leidt de vergroting van het bouwvlak in het plan er niet toe dat de afstand tussen het garagebedrijf en de woning van [appellant] kleiner wordt, aldus het college.
2.6. In de plantoelichting, die inhoudelijk overeenstemt met de door [appellant] aangehaalde discussienota, is ten aanzien van het verplaatsen van de in Grijpskerke aanwezige bedrijven onder andere vermeld dat de raad van mening is dat lokale bedrijven behouden moeten blijven en voldoende ontplooiingsmogelijkheden moeten krijgen. Het garagebedrijf is volgens de plantoelichting uit milieuoogpunt, gezien de aard van de bedrijfsvoering en de invloed op de directe omgeving, toelaatbaar tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing en hoeft niet tot knelpunten te leiden. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het perceel van het garagebedrijf is aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw, maar dat hiervoor geen concrete plannen bestaan en inbreiding op vrijwillige basis geschiedt.
[appellant] constateert met juistheid dat het garagebedrijf blijkens figuur 9 op bladzijde 34 van de plantoelichting ligt op een inbreidings- dan wel herstructureringslocatie. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit de hierboven aangehaalde passages uit de plantoelichting noch uit de discussienota echter dat voor het garagebedrijf een verplichting bestaat om het bedrijf te verplaatsen.
2.7. Niet in geschil is dat het garagebedrijf in milieucategorie 2 als bedoeld in de VNG-brochure valt en dat op basis daarvan een minimale afstand van 30 meter wordt aanbevolen tussen woonbebouwing en het betreffende categorie 2-bedrijf. Van de zijde van het gemeentebestuur is in de schriftelijke uiteenzetting meegedeeld dat met betrekking tot het garagebedrijf in ieder geval sinds 2003 geen klachten zijn geregistreerd ten aanzien van geur-, geluid- of stofhinder dan wel andere hinderlijke activiteiten. Het college stelt zich op het standpunt dat het garagebedrijf voldoet aan de milieuvoorschriften ingevolge het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).
De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure opgenomen afstanden indicatief zijn en dat hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken. De brochure is vooral bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij conflictsituaties. Niet in geschil is dat het garagebedrijf reeds een aantal jaren aan de Loodholseweg 2 is gevestigd en de huidige afstand tussen het bestaande bedrijfspand en de woning van [appellant] ongeveer 7 meter is.
In dit verband heeft het college geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen aan de omstandigheid dat de woning van [appellant] op het aangrenzende perceel op een kleinere afstand dan 30 meter staat. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het plan niet meer omvangrijke of andere bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt dan het voorgaande plan en dat door de vergroting van het bouwvlak voor het garagebedrijf de afstand tussen het bedrijfspand en de woning van [appellant] niet kleiner wordt, hetgeen ook door [appellant] is erkend. De kleine uitbreiding van het bouwvlak in westelijke richting ziet op een klein bijgebouw dat reeds jaren geleden met een bouwvergunning is opgericht. Dit bijgebouw wordt gebruikt voor opslag van materialen.
Door [appellant] is niet weersproken dat het bedrijf voldoet aan de gestelde normen van afdeling 2.8 van het Activiteitenbesluit.
Ter zitting is door [appellant] meegedeeld dat de gestelde overlast van het garagebedrijf vooral betrekking heeft op de omvang van het bedrijfsgebouw. De Afdeling stelt vast dat het voorliggende plan voorziet in een dakvoethoogte van 5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter voor het bedrijfsgebouw en het voorheen geldende bestemmingsplan "Loodhol" van de voormalige gemeente Mariekerke een dakvoethoogte van 6 meter en eveneens een maximale bouwhoogte van 10 meter toestond. Er is derhalve geen toename van de toegestane hoogte van het bedrijfsgebouw. Dat het bedrijfsgebouw aan de voorzijde met 2,5 meter en aan de achterzijde met ongeveer 3 meter kan worden uitgebreid, is naar het oordeel van de Afdeling, mede gezien de reeds bestaande omvang van het bedrijfsgebouw, geen uitbreiding die zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot van [appellant]. Van een verdubbeling van de toegestane bedrijfsoppervlakte is geen sprake.
Voor zover de gestelde overlast wordt veroorzaakt door feit dat het garagebedrijf is geopend buiten de vastgestelde openingstijden en het garagebedrijf oneigenlijk gebruik maakt van een strook grond in de openbare ruimte, overweegt de Afdeling dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege de normale werkzaamheden ernstige overlast ondervindt van het bedrijf. De handhaving van openingstijden kan in een bestemmingsplanprocedure niet aan de orde worden gesteld. Voorts heeft de gemeente meegedeeld dat inmiddels een fysieke scheiding is aangebracht tussen het perceel van het garagebedrijf en de openbare strook grond, zodat het feitelijk onmogelijk is gemaakt dat het bedrijf deze strook grond nog langer kan gebruiken.
Gelet op het voorgaande heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat een verslechtering van zijn woon- en leefklimaat zal optreden als gevolg van de uitbreiding van het bouwvlak van het garagebedrijf in het plan.
2.8. Met betrekking tot het advies van een deskundige waar [appellant] op doelt, overweegt de Afdeling dat de raad daarvan gemotiveerd kan afwijken en niet is gehouden om dit advies te volgen bij de vaststelling van het plan. De raad kan op basis van nieuwe inzichten dan wel een andere afweging tot een andere beslissing komen dan in het advies wordt aanbevolen. Dat het voorliggende plan niet overeenstemt met het door [appellant] aangehaalde advies, kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.9. Aangaande de gestelde strijd met de bouwverordening wijst de Afdeling op artikel 9, eerste lid van de Woningwet, waarin is bepaald:
"Voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan blijven de eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing."
Hieruit blijkt dat bij strijdigheid tussen het bestemmingsplan en de bouwverordening, het bestemmingsplan voorrang heeft. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
2.10. De Afdeling heeft in de door [appellant] aangehaalde uitspraken inzake de bouwvergunning voor het garagebedrijf (200306302/1, 200508082/1 en 2007001178/1) slechts geoordeeld dat aan de door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning en vrijstelling voor de uitbreiding van het garagebedrijf ingevolge artikel 19 van de WRO gebreken kleefden. Daarbij heeft de Afdeling geen oordeel gegeven over de vraag of de uitbreiding van het bouwvlak van het garagebedrijf al dan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Aan het feit dat de Afdeling in eerdergenoemde procedures de bestreden beslissingen op bezwaar heeft vernietigd, kan dan ook niet die betekenis worden gehecht die [appellant] daaraan gehecht wil zien.
De Afdeling kan [appellant] derhalve niet volgen in zijn betoog dat het voorliggende plan in strijd is met eerdergenoemde uitspraken.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
234-571.