Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4514

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806877/1/R2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 juli 2008, no. 1369989, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Etten-Leur (hierna: de raad) bij besluit van 17 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Leur".


Uitspraak

200806877/1/R2. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 juli 2008, no. 1369989, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Etten-Leur (hierna: de raad) bij besluit van 17 december 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Centrum Leur". Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2008. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, advocaat te 's-Hertogenbosch, is verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J. Verbraaken, ambtenaar in dienst van de gemeente. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. 2.2. Het beroep heeft betrekking op het plandeel dat ziet op het perceel Lange Brugstraat 34 (hierna: het perceel). [appellante] stelt dat de aan het perceel gegeven bestemming niet juist is, aangezien hierdoor het gebruik van het perceel voor detailhandel niet meer mogelijk is. In het voorgaande plan had het perceel de bestemming "Gemengde Doeleinden" met de aanduiding "detailhandel en woning". [appellante] acht het streven naar concentratie van de detailhandel rond het Van Bergenplein geen goede reden voor de wijziging van de bestemming, aangezien dit streven niet consequent wordt uitgevoerd. [appellante] wijst daarbij op het perceel Lange Brugstraat 36, waarop nog steeds de bestemming "Gemengde Doeleinden" ligt, terwijl het pand op dat perceel als woonhuis in gebruik is. Bij het wijzigen van de bestemming is ten onrechte uitgegaan van de feitelijke situatie, terwijl beoordeeld dient te worden of de geldende bestemming nog planologisch adequaat en verantwoord was. Ook stelt [appellante] dat in het veelvuldige contact in 2006 met de gemeente in verband met de aankoop van het pand nimmer is gesproken over een bestemmingswijziging. Het betoog van het college dat de voorgaande bestemming ook beperkingen met zich bracht is volgens [appellante] onjuist. Ten slotte stelt [appellante] dat het college ten onrechte niet heeft gereageerd op het betoog dat het plan in ieder geval een binnenplanse vrijstelling of wijzigingsbevoegdheid had moeten bevatten. 2.3. Het college heeft goedkeuring aan het bestreden plandeel verleend. Het acht de bestemming "Zakelijke Dienstverlening" op het perceel passend in het licht van het gemeentelijke beleid om de detailhandel- en horecafunctie te concentreren rond het Van Bergenplein. Het college is van mening dat terecht is aangesloten bij het feitelijke gebruik van het pand voor een verzekeringsbedrijf. Voorts wordt [appellante] volgens het college niet onevenredig in zijn gebruiksmogelijkheden beperkt nu de voorgaande bestemming ook beperkingen met zich bracht. Bovendien kunnen, aldus het college, geen blijvende rechten worden ontleend aan voorgaande bestemmingen. Tot slot heeft het pand aan de Lange Brugstraat 36 nog steeds het karakter van een winkel zodat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, aldus het college. 2.4. Aan het perceel van [appellante] is de bestemming "Zakelijke Dienstverlening" toegekend. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor zakelijke dienstverlening met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, erven en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming. Per bouwperceel is één bovenwoning toegestaan. In het voorgaande bestemmingsplan "Korte en Lange Brugstraat" was aan het perceel de bestemming "Gemengde Doeleinden" toegekend met de nadere aanduiding "detailhandel". Gelet op het bepaalde in artikel 10.1.1 van dat plan, voor zover hier van belang, waren de op de plankaart voor deze bestemming aangewezen gronden bestemd voor detailhandelsdoeleinden en aanverwante activiteiten, zoals kantoren met baliefunctie en publieksverzorgend ambacht, een en ander met uitzondering van automatenhallen. 2.4.1. Op 23 mei 2005 is door de raad de Structuurvisie Plus 2020 vastgesteld. Deze visie gaat uit van een herstructurering van het centrum van Leur ten gunste van het verbeteren van het winkelaanbod rond het Van Bergenplein. De in maart 2007 gepresenteerde Ruimtelijke structuurvisie detailhandel en horeca van Droogh Trommelen en Partners geeft ook de noodzaak aan tot uitbreiding van de winkelvoorziening aan het Van Bergenplein. In lijn met deze visies heeft de raad het bestemmingsplan "Centrum Leur" vastgesteld. 2.4.2. Volgens de plantoelichting is het uitgangspunt voor de herontwikkeling in het centrum van Leur het in functioneel en ruimtelijk opzicht verbeteren en versterken van het centrumgebied rondom het Van Bergenplein en de havenkom, onder meer door de kwaliteit van het winkelaanbod te laten aansluiten op de functie van een wijkwinkelcentrum. Het pand van [appellante] ligt niet binnen het herontwikkelingsgebied. In de plantoelichting staat verder dat voor te conserveren plandelen het bestaande gebruik bepalend is voor de bestemming. Bij het pand van [appellante] is daarom aangesloten bij het gebruik voor een verzekeringsbedrijf. De Afdeling overweegt dat de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden dan de voorheen geldende kan vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering op dit uitgangspunt had moeten worden gemaakt voor het pand van [appellante]. Hierbij is van belang dat niet is gebleken dat het pand thans voor detailhandelsdoeleinden wordt gebruikt of is ingericht, zodat de gemeenteraad daarmee bij de vaststelling van het plan, noch het college bij de goedkeuring daarvan, rekening behoefde te houden. 2.4.3. Het bestemmen van het perceel voor gemengde doeleinden zou met zich brengen dat, in afwijking van het beleid, detailhandel wordt mogelijk gemaakt buiten de directe cirkel van het Van Bergenplein. Voor zover [appellante] stelt dat het pand aan de Lange Brugstraat 36 wel de bestemming gemengde doeleinden heeft behouden, merkt de Afdeling op dat het perceel Lange Brugstraat 36 nog de uitstraling en de inrichting van een winkel heeft, ook al is het de laatste tijd als woning in gebruik. Tevens staat het pand te koop als winkel. Voor het perceel van [appellante] geldt dat het is verbouwd tot kantoor en niet meer de uitstraling heeft van een winkel. De Afdeling is van oordeel dat de raad voor het pand van [appellante] heeft mogen aansluiten bij het feitelijke gebruik. 2.4.4. Wat betreft het door [appellante] gestelde dat ten tijde van de onderhandelingen over de aankoop van het perceel van gemeentezijde niets is gezegd over een op handen zijnde bestemmingswijziging, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is komen vast te staan dat ten tijde van de onderhandelingen de gewijzigde bestemming voor het perceel al vast stond, nog daargelaten dat niet meer is te achterhalen wat destijds van de zijde van de gemeente is gezegd. 2.4.5. In het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum Leur" van 17 december 2007 heeft de raad bepaald dat indien blijkt dat na realisering van de in uitvoering zijnde en in ontwikkeling zijnde nieuwbouw- en renovatieplannen in het centrum van Leur vraag is naar locaties voor de vestiging van nieuwe dagwinkels of vestiging van een daaraan aanverwant publiekverzorgend ambacht, de panden aan de Lange Brugstraat tussen de Geerkade en de Domineesgang en tussen het Van Bergenplein en de Kerkstraat daarvoor mogen worden aangewend en daaraan middels een planologische inpassingsprocedure medewerking wordt verleend, mits dat niet leidt tot verkeersproblemen. Het perceel van [appellante] ligt binnen dit gebied. [appellante] betoogt dat het college op de ingebrachte bedenking op dit punt niet is ingegaan. De motiveringsplicht van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat het college de bedenkingen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van bedenkingen afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. De Afdeling stelt daarnaast vast dat dit besluit van de raad niet in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen. De raad heeft evenwel de vrijheid om zo te besluiten en is niet verplicht een dergelijke uitspraak in het bestemmingsplan op te nemen. 2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H.Broodman, ambtenaar van Staat. w.g. Van Buuren w.g. Broodman lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 234-608.