Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4548

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806736/1/H3
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij brief van 1 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) [appellante] geantwoord op haar brieven van 5 en 6 februari 2007.


Uitspraak

200806736/1/H3. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellante], wonend te Amsterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 juli 2008 in zaak nr. 07/2206 in het geding tussen: [appellante] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. 1. Procesverloop Bij brief van 1 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) [appellante] geantwoord op haar brieven van 5 en 6 februari 2007. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 8 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard, het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek van 5 februari 2007 gegrond verklaard, het met een besluit gelijkgestelde niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en het college opgedragen binnen vier weken na de datum van verzending van de uitspraak een beslissing te nemen op het verzoek van [appellante] van 5 februari 2007. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2008. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank het verzoek van [appellante] van 5 februari 2007 ingewilligd. [appellante] heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. T.P.A. Weterings, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.J.A. Werner, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij besluit van 25 september 2008 heeft het college het verzoek van [appellante] van 5 februari 2007 met betrekking tot de medische gegevens in het dossier dat berust bij de Dienst Werk en Inkomen, ingewilligd. Zij stelt dat zij desondanks nog belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep omdat de medische persoonsgegevens waar haar verzoek betrekking op heeft twee jaar open in haar dossier hebben gelegen en zij belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid daarvan voor het geval zij in de toekomst schade daardoor mocht ondervinden. 2.2. Dit betoog treft geen doel. Dat zij schade heeft geleden of in de toekomst zal lijden doordat het verzoek van 5 februari 2007 eerst op 25 september 2008 is ingewilligd, heeft [appellante] niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt. Nu zij rechtens geen belang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. 2.3. Omdat het college bij het besluit van 25 september 2008, zoals ter zitting in hoger beroep is bevestigd, geheel aan [appellante] is tegemoetgekomen, ziet de Afdeling evenwel aanleiding het college op na te melden wijze in de proceskosten te veroordelen. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III. gelast dat de gemeente Amsterdam aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat. w.g. Polak w.g. Mathot voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 413.