Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4551

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805271/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) het verzoek van de gemachtigde van appellanten sub 1 en 2, mr. P.A. van Lange, om vergoeding afgewezen.


Uitspraak

200805271/1. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: 1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], 3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], 4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], 5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats], 6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats], 7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats], 8. [appellant sub 8], wonend te [woonplaats], 9. [appellant sub 9], wonend te [woonplaats], 10. [appellant sub 10], wonend te [woonplaats], 11. [appellant sub 11], wonend te [woonplaats], 12. [appellant sub 12], wonend te [woonplaats], 13. [appellant sub 13], wonend te [woonplaats], 14. [appellant sub 14], wonend te [woonplaats], 15. [appellant sub 15], wonend te [woonplaats], 16. [appellant sub 16], wonend te [woonplaats], 17. [appellant sub 17], wonend te [woonplaats], 18. [appellant sub 18], wonend te [woonplaats], appellanten, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 mei 2008 in zaken nrs. 07/6603, 07/6600, 07/6597, 07/6593, 07/6592, 07/6591, 07/6590, 07/6589, 07/6585, 07/6583, 07/6581, 07/6586, 07/6580, 07/6579, 07/6578, 07/6574, 07/6571 en 07/6569 in het geding tussen: appellanten en de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 16 juli 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage (hierna: de raad) het verzoek van de gemachtigde van appellanten sub 1 en 2, mr. P.A. van Lange, om vergoeding afgewezen. Bij afzonderlijke besluiten van 4 december 2006, 5 december 2006, 11 december 2006, 12 december 2006, 5 maart 2007, 7 maart 2007, 13 april 2007 en 12 juni 2007 heeft de raad de aanvraag om het verlenen van een toevoeging voor rechtsbijstand van appellanten sub 3 tot en met 18 afgewezen. Met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de raad de bezwaarschriften van appellanten sub 1 tot en met 4, ter behandeling als beroep naar de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) doorgezonden. Bij afzonderlijke besluiten van 23 april 2007, 6 juli 2007 en 12 juli 2007 heeft de raad de door appellanten sub 5 tot en met 18 tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 mei 2008, verzonden op 27 mei 2008, heeft de rechtbank de door appellanten sub 10, 11 en 13 tot en met 18 daartegen ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard en de door appellanten sub 3 tot en met 9 en sub 12 daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de beroepen van appellanten sub 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 augustus 2008. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2009, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. P.A. van Lange, advocaat te Dordrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M. Munier, werkzaam bij de raad, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank de beroepen van appellanten sub 1 en 2 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voeren aan dat zij belanghebbende zijn bij de besluiten waarbij het verzoek van hun gemachtigde om vergoeding is afgewezen nu deze afwijzing een feitelijke intrekking van de toevoeging inhoudt waardoor mr. P.A. van Lange de kosten van rechtsbijstand bij hen in rekening zal kunnen brengen. 2.1.1. Dit betoog faalt reeds omdat de besluiten van 16 juli 2007 geen intrekking van de verleende toevoegingen inhouden als bedoeld in artikel 33 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), maar de afwijzing van de verzoeken van mr. P.A. van Lange om het toekennen van een vergoeding. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat appellanten sub 1 en 2 bij die besluiten geen belanghebbende zijn en heeft hun beroepen dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2.2. Appellanten betogen voorts onder verwijzing naar de bij de rechtbank aangevoerde gronden dat de rechtbank de beroepen van appellanten sub 10, 11 en 13 tot en met 18 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar moet worden geacht. 2.2.1. De termijn voor het instellen van beroep tegen de besluiten van 23 april 2007, verzonden op 4 mei 2007, eindigde op 15 juni 2007. Het beroepschrift is op 20 juli 2007 ter post bezorgd en op 23 juli 2007 door de rechtbank ontvangen, zodat de beroepstermijn is overschreden. De rechtbank heeft in hetgeen door deze appellanten is aangevoerd omtrent een misverstand over de doorzending van hun bezwaarschrift als beroepschrift, nu in het bezwaarschrift niet is verzocht om die doorzending, terecht en op goede gronden geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht en heeft de beroepen van deze appellanten dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog faalt. 2.3. De raad heeft aan de afwijzing van de aanvragen van de appellanten sub 3 tot en met 6, en sub 8, 9 en 12 om het verlenen van een toevoeging voor rechtsbijstand ten grondslag gelegd dat de werkzaamheden onder het bereik vallen van een reeds afgegeven toevoeging voor mediation. De aanvraag van appellant sub 7 is afgewezen op de grond dat zijn inkomen de wettelijk vastgestelde grens overschrijdt. In het besluit op het bezwaar van appellant sub 7 is die grond echter niet meer genoemd maar is ook ten aanzien van hem overwogen dat de werkzaamheden onder het bereik vallen van een reeds afgegeven toevoeging voor mediation. 2.3.1. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat de raad zich terecht op dat standpunt heeft gesteld omdat het één rechtsbelang betreft waarvoor reeds een toevoeging is afgegeven en gedeclareerd. Daarbij acht de rechtbank niet van belang dat de werkzaamheden van een mediator niet op één lijn zijn te stellen met die van een rechtsbijstandverlener, nu in het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de rechtsbijstand houdende herijking van de verlening van rechtsbijstand door de raden voor rechtsbijstand en de invoering van een lichte adviestoevoeging, alsmede de regeling van de vergoeding van conflictbemiddeling (Kamerstukken I, 2007-2008, nr. 30436, A) de mediator naast de reguliere rechtsbijstandverlener wordt gepositioneerd. 2.3.2. Appellanten sub 3 tot en met 9 en sub 12 betogen dat de rechtbank heeft miskend dat mediation geen rechtsbijstand is in de zin van de Wrb, zodat de vergoeding voor de mediator geen toevoeging in de zin van de Wrb is en de raad ten onrechte de aanvraag om het verlenen van een toevoeging voor rechtsbijstand heeft afgewezen. 2.3.3. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wrb wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder rechtsbijstand verstaan: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel raakt, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld. Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder h, wordt onder rechtsbijstandverlener verstaan: de advocaat, […] en de personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c. Ingevolge het bepaalde in die aanhef en onder i, wordt onder toevoeging verstaan: de toevoeging van een rechtsbijstandverlener, bedoeld in artikel 24, eerste lid. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder c, wordt rechtsbijstand verleend door notarissen, […], gerechtsdeurwaarders en anderen met wie de raad een overeenkomst is aangegaan tot het verlenen van rechtsbijstand op bepaalde rechtsgebieden. Ingevolge artikel 24, eerste lid, beslist de raad op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een advocaat […] en rechtsbijstand door personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. 2.3.4. De bijstand die een mediator verleent is geen rechtsbijstand in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wrb nu deze niet rechtskundig van aard is en niet is gericht op het rechtsbelang dat de rechtzoekende rechtstreeks en individueel raakt, maar op de gemeenschappelijke belangen van de bij de mediation betrokken partijen. Voorts zijn de betrokken mediators geen rechtsbijstandverlener in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wrb nu, zoals ter zitting van de zijde van de raad is bevestigd, de raad geen overeenkomst met de betrokken mediators is aangegaan tot het verlenen van rechtsbijstand. Gelet hierop is de subsidie die de raad aan appellanten ten behoeve van mediation heeft verstrekt, geen toevoeging in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wrb. De raad heeft die verstrekte subsidie, wat daar verder ook van zij, dan ook niet ten grondslag kunnen leggen aan de weigering van een toevoeging in de zin van de Wrb. Het betoog slaagt. 2.4. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij de beroepen van appellanten sub 3 tot en met 9 en sub 12 ongegrond zijn verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling die bij de rechtbank ingestelde beroepen alsnog gegrond verklaren en de ten aanzien van die appellanten bij de rechtbank bestreden besluiten van de raad vernietigen. De raad dient met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten op de aanvragen van appellanten sub 3 en 4 en nieuwe besluiten op de bezwaren van appellanten sub 5 tot en met 9 en sub 12 te nemen. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd. 2.5. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten sub 3 tot en met 9 en sub 12 te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 mei 2008 in zaken nrs. 07/6603, 07/6600, 07/6597, 07/6593, 07/6592, 07/6591, 07/6590, 07/6589, 07/6585, 07/6583, 07/6581, 07/6586, 07/6580, 07/6579, 07/6578, 07/6574, 07/6571 en 07/6569 voor zover daarbij de beroepen van [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 5] ongegrond zijn verklaard; III. verklaart de door [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 5] bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond; IV. vernietigt de besluiten van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage van 12 juni 2007 met betrekking tot [appellant sub 3] en [appellant sub 4], het besluit van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage van 6 juli 2007 met betrekking tot [appellant sub 9] en de besluiten van de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage van 12 juli 2007 met betrekking tot [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 5] en [appellant sub 12]; V. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; VI. veroordeelt de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage tot vergoeding van bij [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 5] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage aan [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 5] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen; VII. gelast dat de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage aan [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 12], [appellant sub 6], [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en [appellant sub 5] vergoedt: - aan elke van hen een bedrag van € 39,00 (zegge: negenendertig euro) ter vergoeding van de door hen betaalde griffierechten voor de behandeling van de door hen ingestelde beroepen; - aan hen gezamenlijk een bedrag van € 107,00 (zegge: honderdzeven euro), ter vergoeding van het door hen betaalde griffierecht voor de behandeling van het door hen ingestelde hoger beroep, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink w.g. Rop voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 417.