Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4557

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805714/1/H1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 december 2007 het gebruik van de recreatiewoning aan de [locatie 1] te [plaats] als hoofdverblijf te beëindigen en beëindigd te houden.


Uitspraak

200805714/1/H1. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 juni 2008 in zaak nr. 07/2002 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Ermelo. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast vóór 1 december 2007 het gebruik van de recreatiewoning aan de [locatie 1] te [plaats] als hoofdverblijf te beëindigen en beëindigd te houden. Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 juni 2008, verzonden op 12 juni 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 21 augustus 2008 en 4 maart 2009. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.E. Davelaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Bezemer, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tongelse veld 1987" de bestemming "verblijfsrecreatieterrein". Niet in geschil is dat ingevolge de planvoorschriften permanente bewoning van de recreatiewoning niet is toegestaan. 2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van permanente bewoning van de recreatiewoning. [appellant] voert daartoe aan dat uit de uitgevoerde controles en overige door het college aangevoerde omstandigheden niet de conclusie kan worden getrokken dat hij de recreatiewoning permanent bewoont. 2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 oktober 2004 in zaak 200401923/1) ligt het op de weg van het college om de voor het vermoeden, dat sprake is van overtreding van de planvoorschriften, vereiste feiten vast te stellen. Het is vervolgens aan [appellant] om dit vermoeden, indien daartoe aanleiding bestaat, te ontkrachten. Bij het ontbreken daarvan dient de rechter in beginsel van de juistheid van het vermoeden uit te gaan. 2.3.1. Vast staat dat de recreatiewoning in eigendom toebehoort aan [appellant]. Niet in geschil is verder dat [appellant] tot september 2005 zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning aan de [locatie 1] had en in de gemeentelijke basisadministratie ook op dit adres stond ingeschreven. Vast staat verder dat [appellant] ten tijde van het nemen van het besluit in primo en het besluit op bezwaar in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op het adres van zijn ouders aan de [locatie 2] te Hilversum. Ten aanzien van deze inschrijving heeft het college onbetwist vastgesteld dat [appellant] in de woning van zijn ouders niet beschikte over zelfstandige woonruimte. Bovendien heeft het college aan zijn besluit ten grondslag gelegd de door een controleambtenaar opgestelde rapportage van 8 maart 2006, waarin is vermeld dat de vader van [appellant] desgevraagd heeft verklaard dat [appellant] in zijn recreatiewoning in Ermelo woont. Aan de andersluidende verklaring van de vader van [appellant] heeft het college geen doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen, nu deze na de opgelegde last onder dwangsom is afgelegd. Nu aan het ontbreken van zelfstandige woonruimte en de eerste verklaring van de vader van [appellant] groot gewicht moeten worden toegekend, is de rechtbank terecht tot de slotsom gekomen dat het college niet behoefde af te gaan op de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie. Voorts blijkt uit de controleformulieren dat gemeentelijke toezichthouders in de periode van 21 december 2005 tot en met 3 mei 2007 veelvuldig op verschillende tijdstippen overdag ter plaatse van de recreatiewoning controles hebben uitgevoerd. In de rapporten is vermeld dat de recreatiewoning een bewoonde indruk maakt, onder meer vanwege de continu verzorgde inrichting van het perceel, de aanwezigheid van een kattenbak, tuinmeubilair en tuindecoratie, de afwisselend geopende en gesloten ramen, het afwisselend aan en uit zijn van de buitenverlichting en het feit dat de bedrijfsauto van [appellant] 12 keer is waargenomen. Waarbij voorts van belang is dat het college heeft vastgesteld dat het installatiebedrijf van [appellant] in de nabijheid van het de vakantiewoning in Ermelo is gevestigd. Aan de omstandigheid dat [appellant] voor de belastingjaren 2003, 2004 en 2005 de recreatiewoning in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001, hetgeen alleen is toegestaan indien de woning de belastingplichtige duurzaam als hoofdverblijf dient, kan niet het gewicht worden toegekend dat het college hier aan toekent. Niet in geschil is immers dat [appellant] in de betreffende jaren zijn hoofdverblijf in de recreatiewoning had. Daarentegen kan aan het feit dat [appellant] de recreatiewoning vanaf 2006 niet meer in aanmerking heeft gebracht voor hypotheekrenteaftrek evenmin de betekenis worden toegekend die [appellant] hieraan geeft. 2.3.2. Onder deze omstandigheden heeft het college, anders dan [appellant] stelt, zijn vermoeden van overtreding van de planvoorschriften voldoende met feiten onderbouwd. 2.3.3. Anders dan [appellant] betoogt bieden de door hem aangedragen feiten en omstandigheden onvoldoende grondslag om het vermoeden van het college te ontkrachten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de door [appellant] overgelegde energierekeningen van de recreatiewoning aantonen dat het energiegebruik na september 2005 is verminderd maar dat daaraan, gelet op de door [appellant] gestelde beëindiging van zijn relatie, niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat eiser in de recreatiewoning niet meer zijn hoofdverblijf had. Aan de eerst in hoger beroep overgelegde twee verklaringen van in Hilversum woonachtige klanten van het installatiebedrijf van [appellant] waarin wordt verklaard dat [appellant] in Hilversum woont, kan niet de waarde worden toegekend die [appellant] daaraan toegekend wil zien. Niet gebleken is immers dat deze klanten persoonlijk hebben waargenomen dat [appellant] zijn hoofdverblijf op de [locatie 2] te Hilversum had. Het betoog faalt. 2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat. w.g. Troostwijk w.g. P. Lodder lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 17-604.