
Jurisprudentie
BI4578
Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3769 ANW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3769 ANW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Onterechte inhouding buitenlandbijdrage krachtens de Zvw op betrokkenes uitkering ingevolge de ANW. Weigering toekenning proceskostenvergoeding omdat geen sprake was van door een derde verleende rechtsbijstand.
Uitspraak
08/3769 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2008, 06/4860 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 14 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2009. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft de Svb onder meer aan appellant medegedeeld dat met ingang van augustus 2006 krachtens de Zorgverzekeringswet (Zvw) een buitenlandbijdrage van € 68,83 op zijn uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) wordt ingehouden.
1.2. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen de inhouding van de buitenlandbijdrage Zvw heeft de Svb bij beslissing op bezwaar van 13 september 2006 ongegrond verklaard.
1.3. Bij brief van 9 april 2008 heeft de Svb aan de rechtbank medegedeeld dat met ingang van augustus 2006 ten onrechte de Zvw buitenlandbijdrage is ingehouden, omdat appellant als grensarbeider in Nederland verzekerd is krachtens de Zvw. De Svb heeft tevens medegedeeld dat het besluit van 13 september 2006 niet wordt gehandhaafd en dat het College voor zorgverzekeringen (hierna: CVZ) de onverschuldigd betaalde bijdrage aan appellant zal terugbetalen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang. Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht aan appellant dient te vergoeden. Ten slotte heeft de rechtbank geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat geen sprake was van door een derde verleende rechtsbijstand.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat wel aanspraak bestaat op een proceskostenvergoeding, omdat hij tijd heeft besteed aan de procedure die hij anders aan cliënten in rekening had kunnen brengen en de Svb gehouden is die schade te vergoeden. Verder heeft appellant erop gewezen dat hij de ten onrechte ingehouden bijdrage nog niet heeft ontvangen.
3.2. De Svb heeft in het verweerschrift medegedeeld dat het CVZ bij besluit van 23 januari 2009 de ten onrechte betaalde buitenlandbijdrage Zvw - met rente - aan appellant heeft gerestitueerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Nu de onverschuldigd betaalde buitenlandbijdrage Zvw inmiddels - met rente - aan appellant is gerestitueerd is in hoger beroep nog slechts in geschil of de rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding aan appellant heeft toegekend.
4.2. Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Voorts is in dit artikellid bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
4.3. Artikel 1 van het ter uitvoering van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb vastgestelde Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit) luidt als volgt: “Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. (…),
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,”.
4.4. De Raad stelt vast dat appellant bij de rechtbank zijn eigen belangen heeft behartigd. Van door een derde verleende rechtsbijstand als bedoeld in de hiervoor weergegeven bepaling is derhalve geen sprake. Dit betekent dat niet is voldaan aan een van de voorwaarden voor een proceskostenvergoeding ter zake van kosten van rechtsbijstand en dat de rechtbank terecht heeft geweigerd een zodanige vergoeding toe te kennen.
4.5. Voorts merkt de Raad nog op dat appellant voor een eventuele vergoeding van reis- en verblijfkosten en verletkosten evenzeer niet in aanmerking komt, nu hij de zitting bij de rechtbank niet heeft bijgewoond.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
NK