
Jurisprudentie
BI4584
Datum uitspraak2009-03-18
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers69429 /HA ZA 08-631
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers69429 /HA ZA 08-631
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op grond van het procesgedrag wordt de vordering afgewezen zonder verder onderzoek
De rechtbank stelt vast dat eiser stukken achterhoudt die gunstig zijn voor de wederpartij, dat eiser in de schriftelijke fase van het proces een verkeerd beeld van de gang van zaken aan de rechtbank heeft voorgehouden en dat eiser op tal van punten op vragen van de rechtbank ontwijkende en tegenstrijdige antwoorden heeft gegeven.
Verzocht wordt om reeds hierom de vordering van eiser af te wijzen.
Partijen zijn verplicht om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Het gaat niet aan om de rechter de beslissing te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te maken.
De wetgever heeft, bij wege van sanctiemogelijkheid, bepaald dat als dit wel geschiedt, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
Eiser heeft in een vergaande mate het nemen van een beslissing over zijn vorderingen onmogelijk gemaakt, althans niet zonder onevenredige inspanning, onevenredige kosten en een onredelijke vertraging van de procedure.
De rechtbank sluit daarom het onderzoek en wijst de vorderingen af.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK ASSEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 69429 / HA ZA 08-631
Vonnis van 18 maart 2009
in de zaak van
[EISER],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.G. Ruis,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[GEDAAGDE],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
alsmede haar vennoten:
2. [VENNOOT SUB 1],
wonende te [woonplaats],
3. [VENNOOT SUB 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. Y. van Maarwijck.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 november 2008, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd;
- het proces-verbaal van comparitie van 26 januari 2009;
- de overigens ingebrachte producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Gedaagde sub 1 zal worden aangeduid als ‘de vennootschap’.
2. De vordering en de grondslag daarvan
2.1. De rechtbank gaat uit van de ter zitting van 26 januari 2009 vermeerderde eis nu gedaagden desgevraagd het standpunt hebben ingenomen dat zij tegen de eisvermeerdering geen bezwaar hebben.
Eiser vordert, na eiswijziging, dat het de rechtbank moge behagen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot:
1. betaling van € 41.650,00, en van € 5.000, 00, vermeerderd met de wettelijke rente respectievelijk vanaf 21 november 2007 en vanaf 15 augustus 2008, tot aan de dag der algehele voldoening, en tot betaling van € 780,00;
2. de kosten van het geding, waaronder de kosten van het gelegde beslag.
2.2. Eiser grondt zijn vorderingen op de stelling dat hij schade lijdt doordat hij gebreken die door de vennootschap bij de bouw van zijn woning zijn veroorzaakt door derden moet laten verhelpen, dat hij schade heeft geleden doordat de vennootschap te laat de woning heeft opgeleverd en dat hij schade lijdt doordat hij kosten heeft moeten maken als gevolg van de weigering van de vennootschap om de tekortkomingen op te heffen.
2.3. Bij de dagvaarding heeft eiser de feiten opgesomd waarop deze stellingen berusten. Hij heeft stukken bijgevoegd en daarnaar verwezen om deze stellingen in te kleden.
Bovendien heeft hij aangeboden bewijs te leveren voor zover gedaagden de door hem gestelde feiten zouden weerspreken.
3. Verweer
Gedaagden hebben zich er primair op beroepen dat de vorderingen moeten worden afgewezen met toepassing van de aan de rechtbank toekomende bevoegdheid om de gevolgtrekkingen te maken die zij geraden acht indien een partij niet voldoet aan een of meer van de tegenover de rechtbank geldende verplichtingen.
Gedaagden hebben namelijk aangevoerd dat eiser opzettelijk (‘willens en wetens’) door terzijdestelling van de waarheid een volkomen vals beeld van de omstandigheden aan de rechtbank voorhoudt om de rechtbank er toe te bewegen op valse gronden zijn vorderingen toe te wijzen, terwijl hij daarbij opzettelijk de reputatie van gedaagden beschadigt. Hij heeft volgens hen tal van stukken achtergehouden, hun verweren niet besproken, en hij heeft feiten verdraaid en bewust onjuist weergegeven.
4. Feiten
4.1. De rechtbank stelt het volgende vast.
4.2. De woning van eiser is afgebrand waarna gedaagden een tijdelijke woongelegenheid hebben verhuurd aan eiser. Eiser wilde een nieuwe woning laten bouwen.
Partijen hebben eind november 2006 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten die onder meer vermeldt dat een Logpakket ter waarde van € 116.270,83 zal worden besteld en dat de eerste termijn van de aanneemsom moet worden betaald bij aanvang van de bouwkundige werkzaamheden, bestaande uit het aanbrengen van de fundering. De betalingen zullen worden gedaan vanuit het depot bij de bank (gestort door de brandverzekeraar van eiser) en mogen door gedaagden worden opgenomen aan de hand van de voortgang van leveringen en werk.
Nadat de overeenkomst eind november 2006 was gesloten is het Logpakket in de USA besteld.
4.3. Eiser stelt in de dagvaarding: ‘is de bouw daadwerkelijk pas begin mei 2007 begonnen … [Eiser] heeft 3 maart 2007, toen nog altijd geen bouwwerkzaamheden waren te bespeuren, zijn zorgen geuit jegens gedaagden (productie 4) en hen schadevergoeding aangezegd. In mei 2007 hadden gedaagden … al wel verzocht c.q. opdracht gegeven om de nota’s van 13 december 2006, 22 januari 2007 en 2 februari 2007 te betalen. …
Nog voordat gedaagden derhalve begonnen waren met de bouw van het huis van [eiser] (alleen het fundament was begin 2007 gelegd) hadden gedaagden het overgrote deel van de aanneemsom al gefactureerd en betaald gekregen. Dat is uiteraard geen manier van doen.’
De brief van 3 maart 2007 waarnaar is verwezen luidt onder meer als volgt:
’Derhalve is de duidelijke afspraak gemaakt dat de volledige oplevering uiterlijk 1 juni 2007 is. Het is dan ook onacceptabel dat deze levertijd naar alle waarschijnlijkheid wordt overschreden. Mocht dit voor wat voor reden dan ook gebeuren dan zal er een strafsom van
€ 2.262,00 per werkdag (zijnde 1% van de overeengekomen prijs) worden gehanteerd als zijnde schadevergoeding!’.
4.4. Eiser stelt verder in de dagvaarding: ‘Op 3 mei 2007 is de bouw pas daadwerkelijk aangevangen en op 11 november 2007 hebben gedaagden het werk neergelegd.’
Ook is gesteld: ‘Een zeer ernstig gebrek is bijvoorbeeld dat gebleken is dat in de badkamer achter het bad op de vloer een stopcontact was geplaatst dat niet waterbestendig was.’
4.5. Eiser heeft een aantal stukken bij de dagvaarding gevoegd die zijn stellingen moeten bewijzen. Daaronder bevinden de brieven van 3 maart 2007, 10 november 2007, en 12 december 2007 die eiser aan gedaagden heeft gezonden.
Verder zijn toegevoegd rapporten van Hanselman Expertise die in opdracht van de rechtsbijstandsverzekeraar van eiser zijn gemaakt. Hanselman is onder meer uitgegaan van de volgende mededeling van eiser:
’Op 11 november 2007 is tegenpartij gestopt met de bouwwerkzaamheden waarna verzekerde de woning heeft betrokken’ (rapport van 15 januari 2008 en rapport van
14 februari 2008)’.
Ten slotte is bij de dagvaarding gevoegd een sommatie van eisers rechtsbijstandverzekeraar van 25 januari 2008 waarin gedaagden in de gelegenheid worden gesteld om vóór 17 januari 2008 te bevestigen dat de elektrische installatie wordt aangepast aan de eisen van Hanselman (rapport van 15 januari 2008) en dat dit 19 januari 2008 gereed zal zijn. Als dat niet het geval is zal het contract worden ontbonden en het werk door een derde worden uitgevoerd.
4.6. Tijdens het onderzoek ter zitting is door de rechtbank vastgesteld:
- dat er een conceptdagvaarding is geweest waarin werd meegedeeld dat er een zeer uitvoerige emailwisseling tussen partijen is geweest;
- dat partijen beamen dat er inderdaad een zeer uitvoerige mailwisseling is geweest;
- dat de advocaat van eiser heeft meegedeeld dat hij delen van het concept niet in de dagvaarding heeft overgenomen omdat er al te veel emoties in het spel waren;
- dat niet aan de rechtbank is meegedeeld dat eiser op 18 juni 2008 een brief aan gedaagden heeft geschreven waarin staat dat hij over een dossier van 250 pagina’s beschikt en dat hij beschikt over opgenomen gesprekken;
- dat eiser al dit materiaal niet aan de rechtbank beschikbaar heeft gesteld;
- dat in dit materiaal verweren van gedaagden zijn te vinden, zoals de verklaring van gedaagden:
a. dat er geen opleveringstermijn is afgesproken
b. dat de vennootschap bereid is om gebreken aan de elektrische installatie te verhelpen voor zover deze door hen is aangelegd
c. dat eiser al tijdens de bouw in de woning is getrokken terwijl deze toen nog lang niet gereed was, dat de vennootschap dit onder druk van eiser toch heeft toegestaan en dat zij daarvoor voorzieningen heeft moeten improviseren
d. dat eiser derden aan de woning heeft laten werken waaronder zijn vriend, tevens ex-werknemer van de vennootschap
e. dat er na de oplevering op 11 november 2007 nog werkzaamheden door de vennootschap zijn verricht en dat de vennootschap nog materialen heeft geleverd
f. dat eiser ruzie maakte en werknemers van de vennootschap wegzond als zij werkzaamheden wilden komen verrichten.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld:
- dat de vennootschap inderdaad nog werk heeft verricht en materiaal heeft geleverd (waaronder de voordeur) na 11 november 2007;
- dat eiser inderdaad personeel van de vennootschap heeft weggezonden, onder andere op 3 januari 2008;
- dat er eerst provisorisch een bad is geplaatst omdat eiser al tijdens de bouw in de woning trok en dat dit later moest worden vervangen omdat het bij gebruik gebroken was;
- dat eiser over tal van punten heeft geklaagd en bijna kind aan huis was op het kantoor van de vennootschap tijdens de bouw;
- dat hij daarna is blijven klagen en verschillende schadeposten heeft opgevoerd die door de vennootschap zouden moeten worden voldaan;
- dat eiser de rechtbank niet heeft verteld dat hij ook heeft geklaagd over het verfwerk, dat de vennootschap toen bereid is geweest om dit door een expert te laten onderzoeken, dat dit onderzoek is verricht en dat daaruit kwam dat er ook verf was gebruikt die niet door de vennootschap was geleverd en aangebracht (drie verschillende soorten verf) en dat het verfwerk dat wel door de vennootschap was verricht aan de professionele normen voldeed.
4.7. Tijdens het onderzoek ter zitting naar deze aspecten is gebleken dat eiser op tal van punten op vragen van de rechtbank ontwijkende en tegenstrijdige antwoorden heeft gegeven.
Ter zitting heeft eiser bijvoorbeeld eerst verteld dat hij niet al in juli 2007 in de woning was getrokken maar pas veel later. Dit spoorde met de mededeling in de dagvaarding (zie onder 4.5). Hij heeft dit volgehouden toen gedaagden stelden dat zij zeker wisten dat dit gelogen was omdat het vlak vóór de bouwvakvakantie was en dat deze in 2007 begon in de tweede helft van juli. Toen tegen het einde van het onderzoek de problemen met het bad en de daarbij liggende elektrische voorziening ter sprake kwamen heeft eiser verteld dat dit in juni of juli 2007 na gebruik was gescheurd en dat toen is beloofd dat het zou worden vervangen. Eiser gebruikte de woning dus wel degelijk al in juli 2007.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd ook verteld dat het niet zo is dat hij heeft geprobeerd gedaagden (en daarvan de verzekeraar) op te lichten door gedaagden de schuld te geven van schade aan zijn dure geluidsinstallatie. Hij heeft dit onderbouwd met de stelling dat die schade is vastgesteld door zijn leverancier en dat die zou hebben vastgesteld dat de vennootschap 380V op de installatie had gezet. Op de vraag waarom hij de beschadigde apparatuur dan niet beschikbaar stelt om de juistheid van deze stelling te kunnen doen onderzoeken, heeft hij geantwoord dat zijn verzekeraar inmiddels de schade heeft vergoed en dat hij het materiaal dus wel kon weggooien.
Ter zitting heeft eiser desgevraagd ontkend dat er door derden werk aan de woning is verricht. Geconfronteerd met de naam van de ex-werknemer van de vennootschap ([naam ex-werknemer]) heeft hij niet ontkend dat deze bij hem aan de woning kwam, en geconfronteerd met het rapport van de expert over het verfwerk heeft hij geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van drie soorten verf op de woning.
5. Beoordeling
5.1. Onder deze omstandigheden moet de rechtbank in de eerste plaats vaststellen dat het er voor moet worden gehouden dat bij de dagvaarding een onvolledig en onjuist beeld is gegeven van hetgeen tussen partijen moet zijn voorgevallen.
Duidelijk is geworden dat er selectief bewijsstukken zijn overgelegd en dat daarbij stukken zijn achtergehouden die het gelijk van gedaagden zouden kunnen bewijzen.
Ook is duidelijk geworden dat er bij de dagvaarding een volkomen verkeerd beeld is gegeven van de bereidheid van de vennootschap om eventuele gebreken te herstellen. Het beeld is opgeroepen, ook tegenover de expert van de rechtsbijstandverzekeraar, alsof de vennootschap weigerde om na 11 november 2007 nog werk te verrichten of materiaal te leveren, terwijl er toen alleen maar sprake is geweest van een oplevering en de vennootschap nog tot in 2008 werk heeft verricht en materiaal heeft geleverd, dat zij nog meer werk heeft willen verrichten en dat er experts bij het werk zijn gehaald om de klachten van eiser zo objectief mogelijk te kunnen waarderen in het kader van de garanties die door de vennootschap waren afgegeven.
Verder is duidelijk geworden dat het door eiser geschilderde beeld dat de vennootschap op het geld van eiser uit was, niet spoort met deze bereidheid en ook niet spoort met de aanspraken op betaling die de vennootschap had. De vennootschap mocht € 116.270,83 facturen toen zij het Logpakket had besteld en zij mocht 30% van de aanneemsom factureren toen zij begon met de bouw van de fundering.
Daar tegenover staat het beeld dat juist eiser degene is geweest die onredelijk was, onder meer door de vennootschap ‘een strafsom van € 2.262,00 per werkdag’ in het vooruitzicht te stellen terwijl toen nergens uit volgde dat de vennootschap al op enigerlei wijze in verzuim was en dat zij niet bereid zou zijn om zorgvuldig ten opzichte van eiser te handelen, en terwijl eiser wist dat er ook geen boeteclausule was afgesproken (volgens hem is een strafsom ‘in de praktijk gebruikelijk’).
5.2. In de tweede plaats moet de rechtbank vaststellen dat ter zitting in deze houding is volhard. Daarbij heeft eiser, in afwijking van hetgeen was vermeld in het schrijven van
25 januari 2008, ook nog gesteld dat hij nimmer bereid was om de vennootschap het werk te laten afmaken omdat hij totaal geen vertrouwen meer had in de vennootschap na het -door hem gestelde- incident met het bad (zou op 9 november 2007 onder stroom hebben kunnen komen te staan, brief eiser van 10 november 2007).
5.3. De rechtbank moet vaststellen wat het aandeel van eiser hierin is geweest en welk aandeel aan de advocaat moet worden toegerekend. Dit is van belang in het kader van het voorliggende verweer.
Artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat partijen verplicht zijn de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
De wetgever heeft als reden voor het in de wet vastleggen van deze verplichting gegeven dat het van belang is dat duidelijk wordt gemaakt dat het ook in een civiele procedure niet aangaat dat partijen relevante feiten bewust achterhouden of onjuist weergeven. In een modern procesrecht is liegen niet aanvaardbaar voor zover dat geschiedt binnen de feitelijke begrenzing van het geschil die door partijen is aangebracht (het kader van het geschil). Vraagt men eenmaal op grond van een bepaalde feitenconstellatie aan de rechter een beslissing over een geschil, dan gaat het volgens de wetgever niet aan om de rechter de beslissing te bemoeilijken of zelfs onmogelijk te maken, door hem benodigde gegevens die binnen het kader vallen te onthouden.
De wetgever heeft, bij wege van sanctiemogelijkheid, in hetzelfde artikel bepaald dat als dit wel geschiedt, de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht.
Dan is van belang wat aan de partij zelf moet worden toegerekend. De wetgever heeft hiermee rekening gehouden: de overtreding moet door een van de partijen zijn begaan. Voor diens advocaat geldt de tuchtrechtelijke weg als deze bewust de waarheid verdraait, waarbij geldt dat deze niet de verplichting heeft om zelfstandig te onderzoeken of hetgeen hem door zijn cliënt wordt meegedeeld conform de waarheid is.
5.4. De rechtbank stelt vast dat de advocaat van eiser heeft meegedeeld dat hij passages uit de conceptdagvaarding bewust heeft weggelaten. Waaronder voormelde passage over de beschikbare correspondentie en opgenomen gesprekken. Door dit te doen en door de daarin besloten verweren niet te bespreken is gehandeld in strijd met het derde lid van artikel 111 Rv. De rechtbank ziet echter niet dat de advocaat artikel 21 Rv bewust heeft overtreden.
Wel is duidelijk dat eiser dit heeft gedaan en wel in zo’n vergaande mate dat hij de rechtbank het nemen van een beslissing over zijn vorderingen onmogelijk heeft gemaakt, althans niet mogelijk heeft gemaakt zonder onevenredige inspanning, zonder onevenredige kosten (ook voor de wederpartij) en zonder een onredelijke vertraging van de procedure.
De rechtbank verbindt hieraan het gevolg dat zij het onderzoek sluit en de vorderingen als ongegrond afwijst, met veroordeling van eiser in de kosten van gedaagden. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- vast recht € 455,00
- overige kosten 11,34
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 1.624,34.
BESLISSING
De rechtbank
1. wijst de vorderingen af,
2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op € 1.624,34.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.J. Lennaerts en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2009.