Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4635

Datum uitspraak2009-05-13
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6785 WIA + 08/7230 WIA
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nader besluit tijdens beroep. Toekenning WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank heeft ten onrechte geen beslissing genomen over het schadeverzoek. Renteschade en proceskostenveroordeling.


Uitspraak

07/6785 WIA 08/7230 WIA Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 oktober 2007, 06/4530 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 13 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2009. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden. II. OVERWEGINGEN 1. De feiten waarvan de Raad uitgaat bij zijn oordeelsvorming. 1.1. Appellant heeft op 15 december 2005 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 28 februari 2006 heeft het Uwv hem die uitkering per 20 maart 2006 ontzegd op de grond dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2006 is door het Uwv bij besluit van 9 oktober 2006 ongegrond verklaard. 1.2. Appellant heeft tegen het besluit van 9 oktober 2006 beroep ingesteld. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 2 maart 2007 (o.a. LJN AZ9759) inzake de maximering van de urenomvang van de maatman heeft het Uwv hangende de procedure bij de rechtbank de mate van appellants arbeidsongeschiktheid opnieuw berekend en vastgesteld op 37,9%. Bij besluit van 22 juni 2007, dat berust op dezelfde medische en arbeidskundige grondslag, behoudens het in aanmerking genomen maatmaninkomen, is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 februari 2006 alsnog gegrond verklaard en is hem met ingang van 20 maart 2006 een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend, uitgaande van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. De rechtbank heeft onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep van appellant mede gericht geacht tegen het besluit van 22 juni 2007. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit van 22 juni 2007 heeft zij ongegrond verklaard. Voorts heeft zij beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht. Zij heeft geoordeeld dat appellant geen belang meer had bij het vernietigen van het besluit van 9 oktober 2006, omdat appellant niet om schadevergoeding heeft verzocht. Het beroep tegen het besluit van 22 juni 2007 heeft zij ongegrond verklaard onder overweging dat het Uwv van het juiste maatmaninkomen was uitgegaan. 3. Naar aanleiding van de stellingen die appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht overweegt de Raad het volgende. 3.1. Appellants betoog dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist over appellants verzoek het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade als gevolg van het onrechtmatige besluit van 9 oktober 2006 slaagt. Appellant heeft de rechtbank in zijn beroepschrift verzocht om een beslissing daaromtrent te geven. Dit heeft de rechtbank ten onrechte niet gedaan. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2006 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen en het Uwv veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 april 2006. Die wettelijke rente dient te worden berekend als vermeld in de uitspraak van de Raad van 1 november 1995, LJN ZB1495. 3.2. Appellant heeft voorts betoogd dat het Uwv het maatmaninkomen ten onrechte heeft vastgesteld op het door appellant feitelijk verdiende inkomen, zonder rekening te houden met de appellant ingevolge de voor hem geldende CAO toekomende verhogingen van zijn functieloon per 1 juli 2005 en 1 januari 2006. Die stelling kan, wat daarvan overigens zij, appellant niet baten, omdat het door hem berekende maatmanloon niet leidt tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het besluit van 22 juni 2007 moet worden bevestigd, zij het onder verbetering van gronden. 4. Er is aanleiding het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep te veroordelen. Die kosten bedragen € 322,-- voor kosten van rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2006 niet-ontvankelijk is verklaard; Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 oktober 2006 gegrond; Vernietigt het besluit van 9 oktober 2006; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade op de wijze als in 3.1 vermeld, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en T. Hoogenboom en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009. (get.) H. Bolt. (get.) I.R.A. van Raaij. GdJ