Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4686

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-07-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10887 P
Statusgepubliceerd


Indicatie

Er zijn niet binnen de bij de wet gestelde termijn middelen ingediend door een raadsman zodat betrokkene ex art. 437.2 Sv jo. art. 511h Sv, niet in zijn beroep kan worden ontvangen.


Conclusie anoniem

Nr. 07/10887P Zitting: 19 mei 2009 Mr. Vellinga Conclusie inzake: [Betrokkene] 1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij uitspraak van 18 juli 2007 het door de betrokkene uit "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B Opiumwet" verkregen voordeel vastgesteld op € 43.706,- en aan hem ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 43.560,-. 2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/10873 en 07/10887P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen. 3. De betrokkene heeft op 25 juli 2007 beroep in cassatie doen instellen. Middelen van cassatie zijn namens hem niet ingediend. 4. Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv. Daarom kan hij niet in het beroep worden ontvangen. 5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn beroep in cassatie. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG


Uitspraak

7 juli 2009 Strafkamer Nr. 07/10887P Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 juli 2007, nummer 23/003645-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van: [Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de betrokkene niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het beroep. 2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen. 3. Beslissing De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 7 juli 2009.