Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4703

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-20
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002140-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het vervoeren van 2,43 gram cocaïne. Verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002140-07 Parketnummer eerste aanleg: 18-650053-06 Arrest van 20 mei 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 5 april 2006 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1972] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. D.C. Keuning, advocaat te Groningen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het aan verdachte ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en hem ter zake zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 27 september 2005, in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2,43 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 27 september 2005 in de gemeente [gemeente], opzettelijk heeft vervoerd, 2,43 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 27 september 2005 schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van een hoeveelheid cocaïne. Die dag werd verdachte overgebracht naar het politiebureau in verband met een nog door hem te betalen geldbedrag. Op het politiebureau werd bij fouillering bij verdachte 2,43 gram cocaïne aangetroffen. Het hof wil aannemen dat verdachte deze hoeveelheid vervoerde in verband met eigen gebruik ervan. Cocaïnegebruik kan de volksgezondheid in ernstige mate in gevaar brengen. Daarnaast is het gebruik ervan bezwarend voor de samenleving vanwege de (vaak) daarmee gepaard gaande door gebruikers gepleegde strafbare feiten. Uit een verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie, d.d. 1 februari 2008, blijkt dat verdachte in 2001 voor het laatst ter zake de Opiumwet is veroordeeld. Ter zitting van het hof heeft verdachte verzocht om, in plaats van de bij verstek opgelegde gevangenisstraf, een taakstraf te mogen verrichten in verband met het behoud van zijn baan. Als uitgangspunt voor de op te leggen straf geldt op basis van een landelijk gehanteerde richtlijn in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet echter, gezien de geringe hoeveelheid cocaïne die verdachte vervoerde, de relatieve ouderdom van het feit en de omstandigheid dat verdachte geen recente recidive heeft op het gebied van de Opiumwet, aanleiding aan verdachte een werkstraf op te leggen van na te melden duur. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet en de artikelen 22c (oud), 22d en 63 (oud) van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van veertig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van twintig dagen zal worden toegepast. Dit arrest is aldus gewezen door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van H. Pool als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. -