
Jurisprudentie
BI4715
Datum uitspraak2009-05-15
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4583 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4583 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Waarde van onderzoeken door een niet verzekeringsarts. Gebrek niet hersteld in bezwaarfase.
Uitspraak
07/4583 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 juni 2007, 06/2786 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 15 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2009.
Appellant was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
Namens betrokkene is verschenen mr. Klijnstra, voornoemd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is in 1994 uitgevallen voor haar werk als administratief medewerkster in verband met klachten vanwege fotosensibele epilepsie. Aansluitend op de wachttijd is haar een volledige WAO-uitkering toegekend, welke na meerdere herbeoordelingen ongewijzigd is voortgezet.
1.2. Bij besluit van 21 maart 2006 is de WAO-uitkering van betrokkene per 22 mei 2006 herzien en opnieuw vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het door haar ingediende bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar van 24 augustus 2006 gegrond verklaard en het besluit op bezwaar vernietigd, met de opdracht aan appellant tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar en met bepalingen ten aanzien van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft erop gewezen dat mede gelet op de uitspraak van de Raad van 29 september 2005 (LJN AU3603) het Schattingsbesluit voorschrijft dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient plaats te vinden door een verzekeringsarts. Vervolgens heeft zij overwogen dat, nu het medische onderzoek niet is uitgevoerd door een verzekeringsarts, maar door een arts, de bezwaarverzekeringsarts niet had mogen volstaan met dossieronderzoek, het bijwonen van de hoorzitting en het beoordelen van de door betrokkene overgelegde nadere medische gegevens, maar zelf een verzekeringsgeneeskundig onderzoek had moeten verrichten. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vervolgens vernietigd wegens strijd met de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit en met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1. Appellant heeft bij hoger beroepschrift aangevoerd dat, gelet op de recentere uitspraken van de Raad van 18 juli 2007, de kwaliteit van het onderzoek van de primaire arts, die geen geregistreerd verzekeringsarts is, maar een ervaren arts, wellicht niet voldoende is gewaarborgd, maar dat dit gebrek in dit geval is hersteld door de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringarts heeft dossieronderzoek verricht, betrokkene gezien tijdens de hoorzitting en nadere medische informatie bestudeerd en vervolgens aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te passen op het punt van persoonlijk risico. Aldus is sprake van zorgvuldig medisch onderzoek.
3.2. Namens betrokkene is ter zitting van de Raad aangevoerd dat het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts beperkt is geweest, gelet op het verslag van de hoorzitting. In de bezwaarfase heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden, dit had wel gemoeten gelet op de knie-, rug- en nekklachten van betrokkene.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Omtrent de waarde van onderzoeken door een niet verzekeringsarts heeft de Raad bij uitspraken van 18 juli 2007 (LJN BA9904, BA9905, BA9908, BA9909 en BA9910) geoordeeld. Bij deze uitspraken heeft de Raad overwogen dat het Schattingsbesluit niet verplicht tot onderzoek door een geregistreerd verzekeringsarts, maar dat aan onderzoek door een niet geregistreerd verzekeringsarts niet dezelfde waarde kan worden toegekend als aan een onderzoek door een geregistreerd verzekeringsarts: registratie als verzekeringsarts staat in beginsel borg voor een zekere kwaliteit. In casu is sprake van een weliswaar ervaren arts, doch geen verzekeringsarts, waarmee de kwaliteit van het primaire verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar het oordeel van de Raad onvoldoende is gewaarborgd.
4.3. Een dergelijk gebrek kan echter naar het oordeel van de Raad in de bezwaarfase worden hersteld indien in die fase een beoordeling plaats vindt door een geregistreerd bezwaarverzekeringsarts. Een lichamelijk onderzoek zal daarbij niet steeds noodzakelijk zijn, maar tegelijkertijd zal in die fase van de besluitvorming als regel dossieronderzoek dan niet volstaan. In dit geval is de Raad van oordeel dat het gesignaleerde gebrek niet in bezwaar is hersteld. Daartoe heeft de Raad in het bijzonder overwogen dat de arts G.W.M. Pegt op basis van in wezen onveranderde diagnose en klachten tot een andere inschatting van de daaruit voor betrokkene voortvloeiende arbeidsbeperkingen is gekomen dan eerdere verzekeringsartsen, die geen belastbaarheidspatroon hebben opgesteld omdat er naar hun oordeel geen sprake was van duurzaam benutbare mogelijkheden in verband met de medische beperkingen van betrokkene vanwege fotosensibele epilepsie. Uit de informatie van de behandelend neuroloog in combinatie met de door betrokkene in bezwaar ingediende uitgebreide toelichting op haar dagelijkse bezigheden, valt naar het oordeel van de Raad niet zonder meer op te maken dat sprake is van een zodanige verbetering in de medische situatie van betrokkene dat niet langer sprake is van een situatie van “ geen duurzaam benutbare mogelijkheden”. Het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat daarvan niet langer sprake is berust, gelet op het voorgaande, dan ook op onvoldoende onderzoek en is onvoldoende gemotiveerd. Onder deze omstandigheden is het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts ontoereikend om het gebrek te herstellen. Daar wijst de Raad er nog op dat de bezwaarverzekeringsarts geen zelfstandig onderzoek heeft gedaan naar de nek,-rug- en knieklachten en op dat punt het dossier geen medische informatie bevat.
Het besluit op bezwaar van 24 augustus 2006 is zodoende strijdig met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en is dan ook terecht vernietigd.
4.4.De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd, zij het op een andere grond.
4.5. Gelet op het bepaalde in artikel 22, derde lid, van de Beroepswet wordt van het Uwv een griffierecht geheven van € 428,-. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht wordt geheven van € 428,-.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.V. Benza.
CVG