Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4782

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers810613-08 [P
Statusgepubliceerd


Indicatie

8 jaar gevangenisstraf voor twee overvallen; één in een woning waarbij de nietsvermoedende bewoners zijn bedreigd met messen en een andere overval waarbij is geprobeerd een fietser te beroven met gebruik van een vuurwapen, waarbij deze fietser is neergeschoten en zwaar gewond is geraakt.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 810613-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 mei 2009 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [datum] te Curaçao (Nederlandse Antillen) wonende te Dordrecht thans gedetineerd in PI Zuid West, De Dordtse Poorten te Dordrecht raadsvrouwe mr. N. van Vliet, advocaat te Breda 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: feit 1: samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beroven met behulp van een vuurwapen en dat hij daarbij [slachtoffer 1] heeft willen doden door hem neer te schieten, waardoor [slachtoffer 1] zwaar gewond is geraakt; feit 2: samen met een ander [slachtoffer 3] onder bedreiging van een vuurwapen heeft beroofd van een portemonnee met inhoud; feit 3: samen met anderen [slachtoffer 4] en [slacht[slachtoffer 5] onder bedreiging van messen heeft beroofd van een aantal goederen; feit 4: samen met een ander [slachtoffer 6] onder bedreiging van een vuurwapen heeft beroofd van een geldbedrag. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht alle tenlaste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 baseert hij zich op de belastende verklaringen die door familieleden zijn afgelegd en op dezelfde modus operandi bij deze 2 feiten. De officier van justitie heeft verwezen naar het vonnis van [broer en mededader] de broer van verdachte en tevens mededader, die eveneens voor deze 2 feiten is veroordeeld. Feit 3 acht de officier van justitie bewezen op basis van de aangifte, de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en de eigen verklaring van verdachte. Hij acht tevens bewezen dat verdachte in de woning van aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] is geweest, nu aangever [slachtoffer 4] heeft aangegeven dat een van de daders een rode joggingbroek droeg en door een politieman en door [getuige 1] is verklaard dat verdachte op 12 februari 2008 een rode (trainings)broek droeg. Voorts heeft [getuige 3] niet alleen verklaard dat verdachte ten tijde van de overval naar de woning van aangever [slachtoffer 4] is gelopen, maar ook dat hij toen een rode trainingsbroek droeg. Ook mededader [naam] heeft verklaard dat verdachte de woning van aangever [slachtoffer 4] is binnengegaan. Ten aanzien van feit 4 is de officier van justitie van mening dat het medeplegen van diefstal met gebruikmaking van geweld wettig en overtuigend bewezen is. Hij baseert dat op de aangifte van [slachtoffer 6] en de verklaring van verdachte. Verdachte wist dat [slachtoffer 6] veel geld op zak had en uit tapgesprekken blijkt dat verdachte 1200 of 1500 euro heeft afgepakt van een Nederlander. 4.2 Het standpunt van de verdediging Feit 1 De raadsvrouwe is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit kan komen. Zij wijst daarbij op de tegenstrijdigheden in de belastende verklaringen van de getuigen [getuige 4] [getuige 5]l en [getuige 6] en [[broer van verdachte]] Ook bij de verklaringen van [getuige 3] en [getuige 2] heeft de raadsvrouwe twijfels. Voorts merkt zij op dat al deze verklaringen, die alle van horen zeggen zijn, geen specifieke daderinformatie bevatten, maar informatie die deze getuigen hadden kunnen vernemen uit de media of mond-tot-mondverhalen. Dit laatste geldt ook voor de in het dossier opgenomen tapgesprekken tussen de familieleden van verdachte na zijn aanhouding. Nu verdachte dit feit ontkent, is er volgens de raadsvrouwe zoveel gerede twijfel, dat hij van dit feit dient te worden vrijgesproken. Subsidiair voert de raadsvrouwe aan dat uit de aangifte en de diverse getuigenverklaringen blijkt dat niet verdachte, maar zijn jongere broer [naam] heeft geschoten op aangever [slachtoffer 1]. Het enkele feit dat verdachte bij dit schietincident aanwezig was, is onvoldoende voor het aannemen van medeplegen van poging tot doodslag. Er is immers niet gebleken van een tevoren beraamd gezamenlijk plan om het slachtoffer van het leven te beroven. Feit 2 De raadsvrouwe pleit voor vrijspraak van dit feit, nu het belastende bewijsmateriaal slechts bestaat uit de verklaringen van [broer van verdachte] en zijn vriendin [vriendin van zijn broer] Zij zouden zo verklaard hebben om zichzelf te ontlasten. Voorts hebben zij beiden wisselend verklaard en zijn hun verklaringen onderling en innerlijk tegenstrijdig. Deze verklaringen zijn volgens de raadsvrouwe ongeloofwaardig en kunnen niet voor het bewijs worden gebezigd. Ook de modus operandi van de feiten 1 en 2 verschillen van elkaar. Bij feit 1 is het de bestuurder van de scooter die zou hebben geschoten en bij feit 2 heeft de passagier van de scooter het wapen in zijn handen en bedreigt daarmee de aangever. Feit 3 De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank, maar merkt wel op dat de rol van verdachte beperkt is gebleven in die zin dat hij op de uitkijk heeft gestaan. Feit 4 Verdachte bekent volgens de raadsvrouwe dat hij op enig moment het geld van aangever, dat aangever in de auto had achtergelaten, heeft gepakt en vervolgens is weggerend. Voor wat betreft de verdere gang van zaken is het het woord van aangever tegenover dat van verdachte. Vast staat dat verdachte geen geweld heeft gebezigd jegens aangever. Er bestaat volgens de verdediging twijfel over hoe een en ander in zijn werk is gegaan, zodat het wettig en overtuigende bewijs voor het medeplegen van een straatroof ontbreekt. Er is immers niet gebleken dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de derde persoon die het geweld naar aangever [slachtoffer 6] zou hebben gepleegd. Slechts de - impliciet subsidiair - tenlaste gelegde diefstal kan bewezen worden verklaard. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Feit 1 Op 4 februari 2008 in de nacht fietste aangever [slachtoffer 1] samen met zijn echtgenote over het rode fietspad langs de Meierijbaan in Tilburg. Hij hoorde iemand roepen “stop, geld, geld”. Vervolgens werd hij afgesneden door de bestuurder van een bromfiets. Er zaten twee mannen op de bromfiets. Eén van de mannen had een vuurwapen in zijn hand. Aangever riep tegen hen dat ze niets zouden krijgen. Vervolgens schoot één van de mannen hem met het vuurwapen in zijn lichaam. Er werd een aantal kogels afgevuurd. Aangever is geraakt in zijn linkerzij. Hij heeft vijf weken in coma gelegen en zijn milt, een stuk van zijn dikke darm en het staartje van zijn alvleesklier zijn verwijderd. Direct na het schieten zijn de mannen weggereden op de bromfiets. [getuige 4] heeft verklaard dat hij enkele dagen na carnaval, terwijl hij op het toilet zat, een gesprek tussen zijn zoon [getuige 5] en medeverdachte [broer medeverdachte], zijnde de broer van verdachte, heeft gehoord. Ze stonden toen voor de deur van zijn woning. [naam] vertelde [getuige 5] over een beroving, waarbij op een man geschoten zou zijn. [naam] gaf aan dat hij degene was die geschoten had. Ze hadden geld van de man willen pakken. [getuige 6], de zoon [getuige 4], heeft verklaard dat [broer medeverdachte] hem twee dagen na de schietpartij heeft verteld dat verdachte en hij hadden geprobeerd een man en een vrouw te beroven. Het was misgegaan en daarom had [naam] op de man geschoten. Tijdens dit gesprek stonden ze recht voor de deur van zijn woning. Een dag later heeft verdachte hem verteld dat [naam] en hij een man gingen beroven en dat verdachte op de man had geschoten. Daarnaast heeft [getuige 6] een andere zoon [getuige 4], verklaard dat [naam] hem heeft verteld dat hij samen met verdachte een man had overvallen. De man kwam op hem af en daarna heeft [naam] twee keer op hem geschoten. De man werd geraakt in zijn bovenlichaam. Verdachte en [naam] zijn weggereden op een motorscooter. Beide broers hebben bij de rechter-commissaris hun verklaring bevestigd . Voorts heeft [naam broer], een andere broer van verdachte, verklaard dat hij van verdachte heeft gehoord dat verdachte en [naam] op iemand hadden geschoten. Verdachte vertelde hem dat zij een man en een vrouw langs het kanaal zagen fietsen. Verdachte heeft tegen de man geroepen dat hij geld moest geven. Toen de man op hem afkwam, heeft verdachte op hem geschoten. [getuige 2] heeft aanvankelijk tegenover de politie verklaard dat hij zich kan herinneren dat verdachte heeft verteld dat hij een beroving had gepleegd en dat hij op iemand geschoten had. Ten slotte heeft [getuige 3] verklaard dat verdachte hem heeft verteld dat hij een oude man had neergeschoten op de Meijerijbaan. Verdachte vertelde dat hij die man in zijn buik had geschoten en dat ze die man hadden proberen te beroven of hadden beroofd. Getuige [getuige 3] heeft die verklaring bij de rechter-commissaris bevestigd. De rechtbank stelt vast dat verdachte ontkent betrokken te zijn geweest bij dit incident. Voorts moet worden vastgesteld dat geen objectief c.q. technisch bewijs voorhanden is dat wijst in de richting van verdachte als een van degenen die dit feit heeft gepleegd. Het bewijs voor dit feit bestaat dan ook slechts uit verklaringen van horen zeggen. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen. Hoewel sommige verklaringen wellicht op een aantal punten tegenstrijdigheden vertonen, komen ze in de kern overeen en bovendien sluiten deze aan bij hetgeen [slachtoffer 1] en zijn echtgenote over de beroving hebben verklaard. De verklaringen komen ook uit verschillende bronnen. Het zijn niet alleen leden van één familie die belastend over verdachte verklaren. De rechtbank heeft ook geen aanwijzingen uit het dossier kunnen putten, waaruit zou kunnen blijken dat de verklaringen op elkaar afgestemd zijn en dat de getuigen die belastende verklaringen tegen verdachte en zijn broer [naam] hebben afgelegd, redenen hadden om hen valselijk te beschuldigen. Opvallend in dit verband is dat verdachte nadat hij is geconfronteerd met deze belastende getuigen-verklaringen en hem om een reactie is gevraagd, niets heeft gezegd wat maar enigszins zou kunnen duiden op een complot om hem en [naam] valselijk te beschuldigen. Ook ter zitting heeft hij zich niet in die zin uitgelaten. De rechtbank acht voornoemde getuigenverklaringen dan ook bruikbaar voor de bewezenverklaring van dit feit. Uit al deze verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte degene is geweest die, samen met zijn broer [naam], heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te beroven. De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven wie van de twee broers heeft geschoten. Uit de getuigenverklaringen wordt dit niet duidelijk. Sommigen verklaren dat verdachte heeft verklaard dat hij heeft geschoten en andere getuigen verklaren weer dat [naam] heeft verteld dat hij heeft geschoten. Indien verdachte heeft geschoten, geldt dat hij het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever te doden. Door met een vuurwapen kogels af te vuren op het bovenlichaam van aangever, is bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze zou komen te overlijden. Indien de broer van verdachte heeft geschoten, geldt het volgende. [broer van verdachte] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een vuurwapen bij zich had. Ook [vriendin van verdachte] heeft verklaard dat zij verdachte met een vuurwapen heeft gezien. Daarnaast heeft [naam vriendin verdachte] een keer een kogel gevonden in de gang van haar woning. Toen zij verdachte hierop aansprak, heeft hij de kogel in zijn zak gestopt. Ten slotte blijkt uit de betrokkenheid van verdachte en [naam] bij het onderhavige feit dat zij de beschikking hadden over een echt en geladen vuurwapen. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verdachte een vuurwapen met munitie in zijn bezit had en dat hij, wanneer aangenomen zou worden dat hij niet zelf geschoten heeft, dit vuurwapen ten tijde van de beroving van [slachtoffer 1] aan zijn broer [naam] heeft gegeven. Door onder deze omstandigheden samen met zijn broer iemand te gaan beroven, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat, indien het slachtoffer zich zou verzetten, met het vuurwapen zou worden geschoten en het slachtoffer hierdoor dodelijk zou worden getroffen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ook indien niet verdachte maar zijn broer [naam] heeft geschoten, het voorwaardelijk opzet van de verdachte gericht is geweest op de dood van aangever. Gelet op bovenstaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn broer [naam] hebben geprobeerd J. [slachtoffer 1] van het leven te beroven, en dat hier een poging tot beroving van deze [slachtoffer 1] aan vooraf ging. Feit 2 De rechtbank stelt met betrekking tot dit feit het volgende vast. Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij op 2 februari 2008 over het rode fietspad langs de Meierijbaan in Tilburg fietste. Een scooter met daarop twee mannen reed op hem af. Eén van de mannen riep “stoppen, stoppen”. Hierna richtte de man die achterop de scooter zat een vuurwapen op hem. Aangever is toen direct gestopt. De mannen vertelden hem dat hij hen geld moest geven. De passagier zette het vuurwapen tegen zijn slaap. Aangever heeft toen de bestuurder van de scooter zijn portemonnee gegeven. In deze portemonnee bevond zich een paar honderd euro. Ook hebben de mannen een tweede portemonnee, met daarin onder meer een bankpas en een legitimatiebewijs, meegenomen. Voordat ze weggingen, vroegen de mannen hem naar zijn pincode. Hierop heeft aangever hen de pincode van zijn bankpas gegeven. Bij een doorzoeking van de woning aan de [adres] Tilburg, het woonadres van [voornaam] [naam vriendin verdachte], de vriendin van [broer van verdachte], werden in de slaapkamer van [naam vriendin verdachte] op een boekenrek een identiteitsbewijs en een bankpas op naam [slachtoffer 3] aangetroffen. [naam vriendin verdachte] heeft over de herkomst van deze bankpas wisselend verklaard. Aanvankelijk heeft zij verklaard dat zij een tas met daarin deze bankpas van verdachte heeft gekregen. Bij de rechter-commissaris heeft zij haar verklaring veranderd in die zin dat deze niet meer belastend is voor verdachte. Zij zou de pasjes in de keuken van haar ouders hebben gevonden. De rechtbank acht de voor verdachte belastende verklaring van [naam vriendin verdachte] onvoldoende betrouwbaar om mee te kunnen werken aan het bewijs dat de bankpas van verdachte vandaan kwam. [broer van verdachte] heeft verklaard dat verdachte en [naam] de pasjes mee hebben genomen naar de woning van [voornaam] en dat verdachte hem heeft verteld dat hij de pasjes van een man op een fiets heeft afgepakt en dat [naam] daarbij aanwezig was. De man zou hen ook geld en zijn pincode hebben gegeven. Verdachte zou de man met de achterkant van een vuurwapen hebben geslagen. De avond waarop de beroving heeft plaatsgevonden, [broer van verdachte] en verdachte geprobeerd om geld op te nemen met de bankpas. Ze zijn eerst naar een pinautomaat van Rabobank aan de Korvelseweg gegaan. Toen dit niet lukte, hebben ze nog geprobeerd om bij de Postbank in dezelfde straat te pinnen. Tijdens het pinnen droeg verdachte de jas van [naam], met de capuchon over zijn hoofd, zo [broer van verdachte] verklaard. Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat in het dossier - afgezien van de verklaring van [broer van verdachte] - niets aanwezig is aan bewijs dat wijst op de betrokkenheid van verdachte bij deze beroving. De bankpas van aangever [slachtoffer 3] is immers aangetroffen in de woning van [voornaam] [naam vriendin verdachte] en dus niet bij verdachte en op de camerabeelden van de (mislukte) transactie bij de pinautomaat van de Rabobank is verdachte niet herkend als degene die de jas draagt die ogenschijnlijk overeenkomt met de jas van [broer medeverdachte]. Voorts heeft [broer medeverdachte] verklaard dat hij zijn jas nooit uitleent. Er is ook geen technisch bewijs dat duidt op de betrokkenheid van verdachte. Voor zover door de officier van justitie betoogd is dat de werkwijze bij de feiten 1 en 2 gelijk is, is de rechtbank van oordeel dat de werkwijze niet zodanig gelijk en kenmerkend is, dat daaruit af te leiden zou kunnen zijn dat bij de feiten 1 en 2 sprake is geweest van dezelfde daders. Nu slechts de verklaring van [broer van verdachte] als bewijs kan worden gebruikt, welke verklaring ook nog eens van horen zeggen is, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte samen met een ander aangever [slachtoffer 3] heeft beroofd. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken. Feit 3 De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op: - de aangifte van [slachtoffer 4] ; - de aangifte van [slachtoffer 5] ; - de bekennende verklaring van verdachte ; - de verklaring van medeverdachte M. van den Broek ; - de verklaring van medeverdachte P. de Wit . Feit 4 De rechtbank stelt vast dat op 8 februari 2009 in Tilburg van aangever [slachtoffer 6] een geldbedrag van ongeveer 1500,= is gestolen en dat verdachte, die de diefstal van dit geldbedrag heeft bekend , degene is geweest die dit feit heeft gepleegd. De rechtbank staat voor de vraag of verdachte als medepleger betrokken is bij het geweld dat door de “derde persoon” is gepleegd jegens [slachtoffer 6]. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat deze “derde persoon”, een man met een blauwe jas, samen met verdachte in zijn auto is meegereden naar een parkeerplaats. [slachtoffer 6] is toen samen met deze persoon uitgestapt, terwijl verdachte in de auto bleef zitten. Hij is even later alleen teruggelopen naar zijn auto en heeft toen het geld in het portiervak gestopt. Daarna is hij teruggelopen naar de man met de blauwe jas. Die man heeft hem vervolgens naar de grond gewerkt en een voorwerp in zijn nek gezet, waarbij hij om zijn geld vroeg. Die persoon heeft [slachtoffer 6] even later losgelaten. Toen [slachtoffer 6] opstond en naar zijn auto liep, zag hij verdachte en de man met de blauwe jas niet meer. Hij ontdekte even later dat het geld niet meer in zijn auto lag. Verdachte heeft bevestigd dat hij samen met [slachtoffer 6] en een derde persoon naar een parkeerplaats is gereden. Deze persoon zou drugs voor [slachtoffer 6] regelen. [slachtoffer 6] en die persoon zijn uit de auto gestapt, volgens verdachte om in de woning van die persoon drugs te testen. Verdachte heeft het geld van [slachtoffer 6], dat hij in de auto zag liggen, gepakt en is toen weggelopen. Toen hij uitstapte zag hij de derde persoon met een fles in zijn handen staan en hij hoorde die persoon roepen dat [slachtoffer 6] op de grond moest gaan liggen. Verdachte is toen weggerend. Deze derde persoon is niet opgespoord kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaringen niet vastgesteld kan worden of verdachte en de derde persoon samen het plan hebben opgevat om [slachtoffer 6] van zijn geld te beroven. Vast staat dat verdachte niet feitelijk betrokken was bij het geweld. In de tapgesprekken die de officier van justitie heeft aangehaald bij zijn requisitoir, vertelt verdachte weliswaar dat hij 1500 euro heeft afgepakt van iemand, maar het is niet duidelijk of verdachte daarmee bedoeld heeft te zeggen dat hij van tevoren al het plan had opgevat eventueel geweld te gebruiken tegen [slachtoffer 6]. Nu naast de aangifte van [slachtoffer 6] enig steunbewijs ontbreekt voor de betrokkenheid van verdachte bij de geweldpleging, dient hij van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op 04 februari 2008 te Tilburg ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft fgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot afpersing, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 3. op 13 februari 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van mobiele telefoons (roze Samsung eneen Sony Ericsson) en portemonnees met inhoud en een LCD televisie en een laptop (merk HP) en/of een sporttas met inhoud en een ID-kaart, toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededaders - keukenmessen hebben getoond aan die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] en - met die messen hebben gezwaaid en - dreigend die messen in de richting van die [slachtoffer 4] [slachtoffer 5] hebben gehouden en - daarbij hebben gezegd: "heb je geld, wat heb je? 4. op 08 februari 2008 te Tilburg, op de Orangerie, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigeningheeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1.500 euro, toebehorende aan [slachtoffer 6] De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 15 jaar met aftrek van voorarrest. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouwe heeft verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de beperkte documentatie van verdachte voor wat betreft geweldsdelicten, met zijn leeftijd van 21 jaar en het feit dat hij nog 2 kinderen heeft. De eis van de officier van justitie acht zij heel fors. Zij verzoekt deze eis te matigen. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft een geldbedrag van ongeveer 1500 euro gestolen van een drugsgebruiker. Voorts heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval in de nacht van 13 februari 2008 in de woning van slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] aan de Tongerlose Hoefstraat te Tilburg. Daarbij werd gedreigd met messen. Door de daders werd om geld gevraagd en bij hun vertrek uit de woning is onder dwang een aantal goederen meegenomen. De daders droegen (bivak)mutsen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke overval in een woning voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Uit de schade-onderbouwingsformulieren van de slachtoffers blijkt onder meer dat zij zich niet meer veilig voelen op straat en in hun eigen woning en dat zij een slechte nachtrust hebben. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij en zijn mededaders door het binnendringen van de woning van de slachtoffers een forse inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke integriteit en privacy van deze slachtoffers. Een woning behoort immers bij uitstek de plek te zijn waar mensen zich veilig voelen. De rechtbank tilt daarom zwaar aan dit feit. Daarnaast heeft verdachte samen met zijn broer op 4 februari 2008 een fietser proberen te beroven met gebruikmaking van een vuurwapen, waarbij deze fietser door hen is neergeschoten. Het slachtoffer J. [slachtoffer 1] fietste samen met zijn vrouw rond middernacht na een avond carnaval gevierd te hebben op een afgelegen fietspad, toen verdachte, samen met zijn broer, hen inhaalde, [slachtoffer 1] bedreigde met een vuurwapen en geld van hem eiste. [slachtoffer 1] wilde niet direct zijn geld afgeven. Verdachte en zijn broer maakten vervolgens daadwerkelijk gebruik van het vuurwapen en schoten meerdere keren op [slachtoffer 1]. Eén van de kogels trof hem in zijn buik en hij raakte daardoor levensgevaarlijk gewond, terwijl zijn vrouw slechts op enkele meters afstand stond. [slachtoffer 1] lag 5 weken in coma en raakte daarbij zijn milt, een deel van zijn alvleesklier en een gedeelte van zijn darmen kwijt. Eén van de kogels bevindt zich nog altijd in zijn lichaam, vlakbij zijn ruggengraat. Vanwege de risico’s kan die niet worden verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgen niet alleen heel groot zijn voor de gezondheid van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] heeft tot op de dag van vandaag niet kunnen werken, hij heeft in het najaar van 2008 nog een grote operatie ondergaan en kan een jaar later nog altijd niet bevatten dat twee mensen hebben geprobeerd hem te doden. Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring vormt. Ook voor de echtgenote, die alles heeft zien gebeuren, moet het een traumatische ervaring zijn geweest. Daarnaast hebben deze feiten in de samenleving en met name in Tilburg voor grote beroering gezorgd. Immers, iedereen kan het slachtoffer worden van een brute beroving als deze. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij de gevolgen voor de slachtoffers kennelijk in het geheel niet heeft stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om dergelijke ernstige feiten te plegen. In de loop van het onderzoek is meerder malen geprobeerd rapportages over de persoon van verdachte op te maken. Verdachte heeft echter steeds geweigerd zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn persoon. Het Pieter Baan Centrum, waar verdachte ter observatie een aantal weken heeft gezeten, stelt dat de vraag of verdachte ten tijde van de gepleegde feiten leed of nu lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, niet beantwoord kan worden. De rechtbank is van oordeel dat bij de straftoemeting dan ook geen rekening kan worden gehouden met eventueel bestaande strafverminderende factoren zoals een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De milieurapportage geeft wel een beeld van de levensloop van verdachte. Verdachtes' ouders zijn in 1993 gescheiden. Verdachte werd toen door zijn vader en ooms en tantes opgevoed. Op 6-jarige leeftijd kreeg verdachte een ongeluk waarbij hij aan zijn oog gewond raakte. Verdachte kwam eind 1997 naar Nederland. Hij heeft toen bij een tante gewoond. Zijn moeder is in maart 1998 naar Nederland gekomen en in maart 2002 voorgoed teruggekeerd naar Curaçao. In 1998 vertoonde verdachte gedragsproblemen. Vanaf 1999 heeft verdachte meerdere malen in tehuizen gezeten. Van 2002 tot 2005 heeft hij in het kader van jeugddetentie in Den Engh gezeten. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld wegens ernstige geweldsdelicten. De rechtbank zal dit in het voordeel van verdachte bij de bepaling van de straf laten meewegen. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en zijn overige persoonlijke omstandigheden zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken. Gelet op de ernst van de feiten is evenwel een gevangenisstraf van langere duur noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de door haar gehanteerde oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten gaan uit van een gevangenisstraf van minimaal 3 jaar voor een overval op een woning. Voor feit 1, de poging tot gekwalificeerde doodslag, zijn geen oriëntatiepunten beschikbaar, maar de rechtbank is van oordeel dat dit feit, gelet op de ernstige verwondingen van slachtoffer [slachtoffer 1], nog ernstiger is dan de gepleegde overval op de woning. Zij houdt ook rekening met het feit dat op artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht (gekwalificeerde doodslag) een maximumstraf staat van levenslange gevangenisstraf, hetgeen de buitengewone ernst van een dergelijk feit onderstreept. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle feiten. Nu de rechtbank feit 2, de beroving van A. van Bommel, en het geweldsaspect bij feit 4 niet bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 8 jaar noodzakelijk. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. 7 De benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 27.858,= terzake van feit 1. Ondanks het feit dat de eindsituatie van [slachtoffer 1] niet bekend is, is de rechtbank van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 22.858,00 rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 7.858,00 terzake van materiële schade en € 15.000,00 terzake van immateriële schade, en zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij heeft een bedrag van € 7.000,00 uitgekeerd gekregen door het schadefonds Geweldsmisdrijven, zodat de vordering voor een bedrag van € 15.858,00 zal worden toegewezen. Verdachte is daarvoor hoofdelijk aansprakelijk. Nu de eindsituatie van de benadeelde partij niet bekend is, zal hij voor het overige bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard en kan hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 1.637,91, te weten een bedrag van € 191,55 materiële schade en een bedrag van € 1.446,36 immateriële schade, terzake van feit 3. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader(s) is voldaan. De benadeelde partij [slachtoffer 5], [adres] vordert een schadevergoeding van € 1.446,36, zijnde immateriële schade, terzake van feit 3. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededader(s) is voldaan. Met betrekking tot de toegekende vorderingen van de benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 287, 288, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak - spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert: feit 1: Medeplegen van poging tot doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren; feit 3: Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen; feit 4: Diefstal; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; Benadeelde partijen - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres] van € 15.858,=; - bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. (BP.20) - verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht; (BP.22) - veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4], [adres] van € 1.637,91, waarvan € 191,55 ter zake van materiële schade en € 1.446,36 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20) - veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5], [adres] van € 1.446,36 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 13 februari 2008 tot aan de dag der algehele voldoening; - veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil; - bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen; (BP.20) - legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis: - benadeelde partij [slachtoffer 1], € 15.858,=, 114 dagen hechtenis, - benadeelde partij [slachtoffer 4], € 1.637,91, 26 dagen hechtenis, - benadeelde partij [slachtoffer 5], € 1.446,36, 24 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft; - bepaalt dat voor zover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen; - bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd. Dit vonnis is gewezen door mr. Bakx, voorzitter, mr. De Graaf en mr. De Schepper, rechters, in tegenwoordigheid van De Roos, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 mei 2009. BIJLAGE I: De tenlastelegging 1. hij op of omstreeks 04 februari 2008 te Tilburg ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels op het lichaam van [slachtoffer 1] heeft afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld, althans het medeplegen van een poging tot afpersing, en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 288 Wetboek van Strafrecht art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: hij op of omstreeks 04 februari 2008 te Tilburg, op of aan de Meierijbaan, althans op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of Maas, met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, daartoe opzettelijk [slachtoffer 1] en/of Maas heeft/hebben doen stoppen en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of daarmee meermalen [slachtoffer 1] heeft/hebben beschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] (te weten een schotwond in de buik(streek) en/of een vernietigde milt en/of beschadigde alvleesklier en/of dikke darm) tengevolge heeft gehad; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 02 februari 2008 te Tilburg, op of aan de Meierijbaan, althans op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en/of een geldbedrag en/of een of meer (bank)passen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 3] heeft/hebben doen stoppen en/of een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of een vuurwapen tegen zijn slaap heeft/hebben gezet en/of daarbij dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "geld, geld, je pincode en/of woorden van gelijke aard of strekking; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3. hij op of omstreeks 13 februari 2008 te Tilburg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer mobiele telefoons (roze Samsung en/of een Sony Ericsson) en/of portemonnees met inhoud en/of een LCD televisie en/of een laptop (merk HP) en/of een sporttas met inhoud en een ID-kaart, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) - (een) (keuken)mes(sen) heeft/hebben getoond aan die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] en/of - met dat/die mes(sen) heeft/hebben gezwaaid en/of - dreigend dat/die mes(sen) in de richting van die [slachtoffer 4] [slachtoffer 5] heeft/ hebben gehouden en/of - daarbij heeft/hebben gezegd: "heb je geld, wat heb je?", of woorden van gelijke strekking; art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 4. hij op of omstreeks 08 februari 2008 te Tilburg, op of aan de Orangerie, althans op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 1.500 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 6], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat dat hij verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 6] op de grond heeft/hebben geduwd en/of daar vastgehouden en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend, althans hard, voorwerp, in zijn nek heeft/hebben geduwd en/of gehouden en/of hem daarbij de woorden heeft/hebben toegevoegd: "je geld, je geld, je geld; art 310 Wetboek van Strafrecht art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht