
Jurisprudentie
BI4796
Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5545 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5545 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongewijzigde vaststelling WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. Geen reden om de geschiktheid van appellant voor de werkzaamheden verbonden aan de hem geduide functies in twijfel te trekken.
Uitspraak
07/5545 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 september 2007, 06/1048 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.J.M. de Vlieger, advocaat te Enschede, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een medisch stuk ingezonden, waarop door het Uwv is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 24 februari 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk 15 tot 25% bedroeg, ongewijzigd wordt vastgesteld.
1.2. Bij besluit van 14 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust en dat haar niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank is evenmin gebleken dat in de geduide functies een hoger opleidingsniveau is vereist dan waarover appellant beschikt.
3. Appellant heeft in hoger beroep in essentie het eerder aangevoerde – met name dat zijn beperkingen op psychisch gebied zijn onderschat en dat de geduide functies medisch niet passend zijn – herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens, waaronder de door appellant in hoger beroep overgelegde brief van zijn behandelend psychiater M. Çatak van 11 februari 2008, waarin deze psychiater heeft vermeld dat appellant nu langer dan 1 jaar bij hem in behandeling c.q. begeleiding is en dat appellant een surmenage heeft ontwikkeld, bieden voor die opvatting van appellant geen steun. Deze informatie bevat, zoals het Uwv naar het oordeel van de Raad met juistheid opmerkt, over de psychische gesteldheid van appellant en de behandeling daarvan op de in geding zijnde datum geen andere informatie dan reeds bij het Uwv bekend was.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd, met de rechtbank, geen reden om de geschiktheid van appellant voor de werkzaamheden verbonden aan de hem geduide functies in twijfel te trekken.
5. Het in 4.1 en 4.2 overwogene betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.D.F. de Moor.
TM