Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4858

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2285 ZW + 08/3744 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

I. Weigering ziekengeld. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv een nieuw besluit genomen. II. De in besluit II aangebrachte wijziging is het gevolg van een nadere beoordeling van de maatstaf arbeid, terwijl de medische grondslag voor het overige ongewijzigd is gebleven. Medisch onderzoek voldoende zorgvuldig. Geschiktheid functie. Terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW geweigerd.


Uitspraak

08/2285 ZW + 08/3744 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer a U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2008, 07/3943 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 20 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als medewerker amusementshal voor 39,32 uur per week, heeft sinds 20 oktober 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. In dit kader is destijds een FML vastgesteld en heeft arbeidsdeskundige E. van Eijken in zijn rapport van 4 september 2003 een aantal functies geselecteerd. Daarnaast ontving appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Vanuit deze situatie heeft appellant zich op 4 december 2006 ziek gemeld met psychische klachten, rug-, hoofd- en oorpijn en pijn in de benen. 1.2. Op 5 februari 2007 en 29 maart 2007 is appellant onderzocht door verzekeringsarts E. Klerkx-Maassen. In haar rapport van 29 maart 2007 constateerde deze verzekeringsarts, mede op basis van informatie van radioloog P.L.A.J. Franken van 8 maart 2007, een lichte stemmingsstoornis, degeneratie van de wervelkolom en verhoogde bloeddruk. Zij concludeerde dat appellant voldoende belastbaar is voor de eerder geselecteerde functies en verklaarde appellant per 30 maart 2007 hersteld voor zijn arbeid. Bij besluit van 23 april 2007 is appellant met ingang van 30 maart 2007 een (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. 1.3. In het kader van de bezwaarprocedure is appellant onderzocht door bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke. In zijn rapport van 9 augustus 2007 constateerde deze bezwaarverzekeringsarts degeneratie van de wervelkolom en overspannenheid. Hij achtte de eerder in het kader van de WAO vastgestelde FML onverminderd van toepassing, met dien verstande dat hij appellant tevens beperkt achtte ten aanzien van het aspect 4.19 (lopen tijdens het werk). Bij het bestreden besluit van 14 augustus 2007 (besluit I) is het bezwaar tegen het besluit van 23 april 2007 ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep tegen besluit I bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv dit besluit niet langer wenst te handhaven. 3. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 24 juni 2008 een nieuw besluit genomen (besluit II). Hierbij is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2007 wederom ongegrond verklaard. In dit kader heeft bezwaarverzekeringsarts A. Laros, blijkens zijn rapport van 15 april 2008, de FML gewijzigd ten aanzien van het aspect 5.4 (staan tijdens het werk). Bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman heeft in zijn rapporten van respectievelijk 28 mei 2008, 2 juni 2008 en 17 juni 2008 geconcludeerd dat de functie van chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101) geschikt is. 4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Hierbij heeft hij verzocht om het benoemen van een deskundige. 5.1. Nu het Uwv heeft aangegeven besluit I niet langer te handhaven, komt de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit is vernietigd, voor bevestiging in aanmerking. 5.2.1. Aangezien met besluit II aan het beroep van appellant tegen besluit I niet geheel is tegemoet gekomen, wordt dit beroep, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen besluit II. De Raad overweegt ten aanzien van dit besluit als volgt. 5.2.2. De in besluit II aangebrachte wijziging is het gevolg van een nadere beoordeling van de maatstaf arbeid, terwijl de medische grondslag voor het overige ongewijzigd is gebleven. Gelet hierop dienen bij de beoordeling van dit besluit ook de overige medische grondslag van besluit I en de bezwaren daartegen van appellant te worden betrokken. 5.3. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. 5.4. Naar de Raad reeds bij herhaling heeft overwogen dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt volgens vaste jurisprudentie van de Raad echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. Inmiddels heeft de Raad al meerdere malen uitgesproken dat in dergelijke gevallen van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake is indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies het kader van de WAO-beoordeling geselecteerde functies. Zoals uit het voorgaande blijkt is appellant geschikt geacht voor de in het rapport van arbeidsdeskundige Van Eijken van 4 september 2003 vermelde functie van chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101). 5.5. De Raad staat derhalve voor de beantwoording van de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van 30 maart 2007 niet (langer) ongeschikt moet worden geacht voor voormelde functie van chauffeur bijzonder vervoer. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. In dit kader heeft de Raad het volgende overwogen. 5.6.1. De Raad ziet in de eerste plaats in de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen van respectievelijk 5 februari 2007, 29 maart 2007 en 9 augustus 2007 onvoldoende aanleiding om het door hen verrichte onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. In dit kader overweegt de Raad dat de (bezwaar)verzekeringsartsen appellant hebben onderzocht en daarbij beschikten over de in 1.2 bedoelde informatie van radioloog Franken. 5.6.2. Voorts ziet de Raad in de in 1.2 bedoelde informatie onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsartsen Fokke en Laros, er op neerkomend dat, behalve ten aanzien van de aspecten 4.19 (lopen tijdens het werk) en 5.4 (staan tijdens het werk), geen sprake is van een toename van de beperkingen. In dit kader overweegt de Raad dat bedoelde informatie door de (bezwaar)verzekeringsartsen destijds reeds bij hun beoordeling is betrokken. Voorts overweegt de Raad dat de bezwaararbeidsdeskundige de geschiktheid van de functie van chauffeur bijzonder vervoer in zijn rapporten van 28 mei 2008, 2 juni 2008 en 17 juni 2008 toereikend heeft toegelicht. Hierbij wijst de Raad er op dat, blijkens het Resultaat functiebeoordeling van de functie van chauffeur bijzonder vervoer, genoemde aspecten 4.19 en 5.4 geen overschrijdingen van de belastbaarheid opleveren. Verder heeft appellant in beroep noch hoger beroep medische informatie ingebracht die zijn standpunt onderbouwt. Onder deze omstandigheden ziet de Raad ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige. 6. Gelet op het in 5.1 tot en met 5.6.2 overwogene heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant met ingang van 30 maart 2007 niet (langer) ongeschikt was voor zijn arbeid. Hieruit volgt dat appellant terecht een (verdere) uitkering ingevolge de ZW is geweigerd. 7. De Raad komt tot de conclusie dat het beroep tegen besluit II ongegrond is. 8. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het besluit van 24 juni 2008 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) A.C.A. Wit. JL