Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4861

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002749-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Veroordeling tot taakstraf wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Betreft incidentele uitbarsting na een uit de hand gelopen ruzie.


Uitspraak

parketnummer: 24-002749-08 parketnummer eerste aanleg: 17-753937-08 Arrest van 26 mei 2009 van het gerechtshof Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 3 oktober 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1958] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. van der Veen, advocaat te Drachten. Het vonnis waartegen het beroep is gericht De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het hierboven genoemde vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis is omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 12 mei 2009, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 10 november 2007 te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een luchtbuks, althans een daarop gelijkend voorwerp, in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gehouden, terwijl verdachte zich op korte afstand van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] bevond en/of (daarbij/vervolgens) voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik krijg je wel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of (daarbij/vervolgens) een zogenaamde schiethouding heeft aangenomen. Bewezenverklaring Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 10 november 2007 te [plaats] [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een luchtbuks in de richting van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gehouden, terwijl verdachte zich op korte afstand van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bevond en daarbij een zogenaamde schiethouding heeft aangenomen. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Strafbaarheid Het hof acht de verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft de in hoger beroep op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich - kennelijk uit grote boosheid over het gedrag van [slachtoffer 1], met wie hij voordien gedurende twintig jaren een goede vriendschap had - schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging aan het adres van [slachtoffer 1] en diens echtgenote [slachtoffer 2]. De bedreigende handeling die de verdachte heeft verricht, dreiging met een tegen de schouder geplaatste luchtbuks op een afstand van slechts enkele meters van aangevers, veroorzaakt veelal gevoelens van angst en onveiligheid bij degenen jegens wie die handeling wordt verricht. Blijkens de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedane aangiftes heeft de verdachte door het plegen van het hierboven bewezen verklaarde delict daadwerkelijk gevoelens van angst en onveiligheid bij hen opgewekt. De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof er blijk van gegeven daar ook wel van te zijn doordrongen. De verdachte heeft verklaard er op het moment van het gebeuren niet bij te hebben stilgestaan, maar achteraf wel te beseffen welke indruk zijn handeling op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gemaakt. Het hof heeft bij de straftoemeting ten voordele van de verdachte in aanmerking genomen dat de verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiƫle documentatie van 12 mei 2009 - niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit. Het hof acht het in dit kader voorts van belang dat er na 10 november 2007 kennelijk geen sprake meer is geweest van nieuwe incidenten tussen de verdachte enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds. Er is aldus sprake geweest van een incidentele uitbarsting, gevoed door een uit de hand gelopen ruzie. Het hof heeft tevens gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof uit het oogpunt van normhandhaving, vergelding en ter stimulering van de verdachte om niet in herhaling te vervallen, een taakstraf, waarvan een deel voorwaardelijk, passend. De door het hof gehanteerde strafmodaliteit strookt met de oriƫntatiepunten voor straftoemeting die het hof hanteert in zaken van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud), 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waartegen het beroep is gericht, en opnieuw recht doende: verklaart het aan de verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en de verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte [verdachte] tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van honderdtwintig uren, met het bevel dat, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van zestig dagen zal worden toegepast; beveelt dat een gedeelte van de werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. L.T. Wemes, voorzitter, mr. H.J. Deuring en mr. H. Elzinga, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier. Mr. Elzinga is buiten staat dit arrest te ondertekenen.