
Jurisprudentie
BI4866
Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7132 MAW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/7132 MAW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongegrond verklaring bezwaar tegen de ingangsdatum van de functietoewijzing. Appellant heeft de functie van commandant MRAT peloton toegewezen gekregen per 18 september 2006. Bij koninklijk besluit van 2 november 2006 is appellant met ingang van 14 september 2006 bevorderd tot tweede luitenant. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het mede uit organisatorisch oogpunt niet onbegrijpelijk is dat de commandant ten aanzien van de afronding van de opleiding een vaste einddatum hanteert. Met die handelwijze blijft de commandant naar het oordeel van de Raad binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, zeker nu het bij het feitelijk behalen van het diploma slechts om verschillen van een beperkt aantal dagen gaat. Functietoewijzing met ingang van 18 september 2006, zijnde de eerste maandag na het afronden van de opleiding, acht de Raad dan ook niet onredelijk.
Uitspraak
07/7132 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 november 2007, 07/3922 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Commandant Landstrijdkrachten (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 14 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009. Appellant is niet verschenen. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.J. Legein, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in het kader van een omscholing tot officier de Officiersopleiding Kort Model (OKM) aan de Koninklijke Militaire Academie gevolgd. Deze opleiding bestaat uit een aantal modules van de Algemene Luitenants Opleiding (ALO) en wordt afgerond met een Vaktechnische Opleiding (VTO).
1.2. Aan appellant is een certificaat Vaktechnische Opleiding Officieren Infanterie deel 2 verstrekt, gedateerd 1 september 2006. In verscheidene gedingstukken betreffende het afronden van de opleiding wordt 14 september 2006 genoemd als datum waarop appellant geslaagd zou zijn voor de VTO. Bij brief van 30 augustus 2006 heeft de commandant appellant voorgedragen voor bevordering tot tweede luitenant per 14 september 2006.
1.3. Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft de commandant aan appellant per 18 september 2006 de functie van commandant MRAT peloton toegewezen. Bij koninklijk besluit van 2 november 2006 is appellant met ingang van 14 september 2006 bevorderd tot tweede luitenant.
1.4. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de functietoewijzing en gesteld dat de functie hem per maandag 4 september 2006 had moeten worden toege-wezen, omdat hij de VTO reeds op 1 september 2006 had afgerond en hij zich aansluitend daarop op 4 september 2006 bij zijn onderdeel heeft gemeld. Bij het bestreden besluit van 30 maart 2007 heeft de commandant dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft aange-nomen dat de VTO en daarmee de OKM eerst op 14 september 2006 was afgerond en dat die formele einddatum mocht worden aangehouden als datum van voltooiing van de OKM door appellant.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
4.1. Uit artikel 26, derde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregel aanstelling, functie-toewijzing en bevordering defensie (hierna: beleidsregel) volgt dat de militair die via de OKM wordt opgeleid tot officier wordt bevorderd tot tweede luitenant, nadat de ALO I tot en met IV en de VTO succesvol zijn afgerond, met ingang van de dag waarop die militair zijn functie is toegewezen waaraan de rang van luitenant is verbonden. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag of pas op 14 september 2006 gesproken kon worden van een succesvol afgerond zijn van de VTO.
4.2. De commandant heeft verklaard dat er bij de OKM sprake is van vaste opleidings-blokken. Het opleidingsblok VTO liep voor alle deelnemers aan de VTO tot 14 september 2006 en werd afgesloten met de traditionele “bullenparade”. Deze datum geldt voor alle deelnemers aan het blok als einddatum; niet bepalend is derhalve het moment waarop een individuele deelnemer het laatste element van de opleiding heeft afgerond.
4.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het mede uit organisatorisch oogpunt niet onbegrijpelijk is dat de commandant ten aanzien van de afronding van de opleiding een vaste einddatum hanteert. Met die handelwijze blijft de commandant naar het oordeel van de Raad binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling, zeker nu het bij het feitelijk behalen van het diploma slechts om verschillen van een beperkt aantal dagen gaat. Functietoewijzing met ingang van 18 september 2006, zijnde de eerste maandag na het afronden van de opleiding, acht de Raad dan ook niet onredelijk.
4.4. Dat ten aanzien van M., die in een vergelijkbare positie verkeerde als appellant, de functietoewijzing wel per 4 september 2006 heeft plaatsgevonden, kan hier niet aan afdoen. Vast staat immers, dat het hier een vergissing betreft, waarover de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat deze er niet toe verplicht ten behoeve van appellant dezelfde fout te herhalen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD