
Jurisprudentie
BI4878
Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/161 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/161 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. Aan de proceshandeling van het indienen van een bezwaarschrift wordt in de bijlage bij het Bpb 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor slechts wordt gehanteerd bij een van het gemiddelde afwijkende juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan is de Raad niet gebleken.
Uitspraak
08/161 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 26 november 2007, 07/717 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is -met voorafgaand bericht- niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 april 2007, waarbij onder andere een maatregel was opgelegd, gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv besloten om de kosten die appellant heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar tot een bedrag van € 161,- te vergoeden. Het bezwaar is door het Uwv aangemerkt als een zaak van licht gewicht.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht de door het Uwv toegepaste matiging van de vergoeding van de kosten in bezwaar niet onredelijk.
3. Appellant voert in hoger beroep aan dat zowel de rechtbank als het Uwv op geen enkele wijze inzichtelijk hebben gemaakt waarom de vergoeding is gebaseerd op ‘licht’. Volgens vaste rechtspraak is dat uitdrukkelijk vereist. Appellant stelt dat het een normale zaak ingevolge de Ziektewet (ZW) betreft en dat dus de wegingsfactor ‘gemiddeld’ toegepast dient te worden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het hoger beroep van appellant ziet uitsluitend op de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar. Het Uwv heeft de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase begroot op € 161,--. Het Uwv heeft terzake aangegeven dat de aan appellant verleende rechtsbijstand beperkt is gebleven tot het indienen van een voorlopig bezwaarschrift. Het Uwv heeft hierin aanleiding gezien het gewicht van de zaak als licht te kwalificeren en een wegingsfactor 0,5 toegepast. De Raad ziet, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 22 november 2007, LJN BB9029, voor de benadering van het Uwv geen steun in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aan de proceshandeling van het indienen van een bezwaarschrift wordt in de bijlage bij het Bpb 1 punt toegekend, waarbij een wegingsfactor slechts wordt gehanteerd bij een van het gemiddelde afwijkende juridische en/of feitelijke complexiteit van de zaak. Daarvan is de Raad niet gebleken. Derhalve komen de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op de proceskosten in bezwaar, voor vernietiging in aanmerking.
4.2. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad de proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand in bezwaar nader vaststellen op
€ 322,--.
4.3. Wat de omvang van de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg betreft, stelt de Raad vast dat voor het indienen van het beroepschrift 1 punt dient te worden toegekend. De Raad is van oordeel dat de zaak in eerste aanleg als van gemiddeld gewicht is te beschouwen, zodat het bedrag aan kosten voor rechtsbijstand moet worden vastgesteld met toepassing van wegingsfactor 1, volgens de hiervoor genoemde bijlage bij het Bpb. Het aan appellant te vergoeden bedrag in eerste aanleg dient dan ook te worden vastgesteld op € 322,--.
4.4. Met betrekking tot de proceskosten van het geding in hoger beroep acht de Raad termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de aan appellant verleende rechtsbijstand, begroot op € 161,--. Daarbij heeft de Raad 1 punt toegekend voor het indienen van het hoger beroepschrift, maar de zaak in hoger beroep aangemerkt als licht van gewicht, zodat de wegingsfactor 0,5 dient te worden toegepast. De Raad verwijst in dit verband naar zijn uitspraak van
28 augustus 1995, LJN ZB6073.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase betreft;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in bezwaar, in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 805,-, .
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op
20 mei 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A.C.A. Wit.
TM