Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4901

Datum uitspraak2009-05-26
Datum gepubliceerd2009-05-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers329949 /KG ZA 09/456
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheid tot strafrechtelijke ontruiming van krakers. OvJ kan zich - zolang de Hoge Raad hierover geen uitsluitsel heeft gegeven - op deugdelijke gronden op het standpunt stellen dat hij gebruik maakt van een hem toekomende wettelijke bevoegdheid. Voornemen om over te gaan tot ontruiming van het bedoelde pand is niet evident onrechtmatig. Geen plaats voor ingrijpen door de civiele (voorzieningen)rechter.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 329949 /KG ZA 09/456 Uitspraak: 26 mei 2009 VONNIS in kort geding in de zaak van: [eiser], wonende te Rotterdam, eiser, advocaat mr. R. Zwiers, - tegen - de publiekrechtelijke rechtspersoon De Staat der Nederlanden, zetelende te ´s-Gravenhage, gedaagde, advocaat mr. C.M. Bitter. Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “de Staat”. 1 Het verloop van het geding De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - dagvaarding d.d. 11 mei 2009; - van de zijde van de Staat in het geding gebrachte producties; - pleitnotities van mr. Zwiers; - pleitnotities van mr. Bitter. De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van 11 mei 2009. 2 Het geschil 2.1 [eiser] heeft gevorderd de Staat te gelasten de strafrechtelijke ontruiming van het hierna te noemen pand met de sterke arm te staken en gestaakt te houden, althans een dergelijke ontruiming gestaakt te houden totdat in een civiele zaak aangespannen door de Gemeente een vonnis zal zijn gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroorde-ling van de Staat in de proceskosten. 2.2 [eiser] heeft aan deze vordering het volgende ten grondslag gelegd. [eiser] heeft de woning aan de Palestinastraat 112 te Rotterdam gekraakt. Het Openbaar Ministerie heeft een strafrechtelijke ontruiming op grond van artikel 429sexies van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aangezegd omdat het pand ten tijde van de kraak nog niet één jaar leeg en onbewoond was. Daarmee doorkruist het Openbaar Ministerie het huis- en woonrecht van [eiser], welke recht voortvloeit uit de grondwet en verschillende Europese Verdragen zoals het EVRM. Het optreden van de Officier van Justitie is dan ook onrechtmatig, aldus [eiser]. 2.3 De Staat heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 124 van de Wet op de Rechterlijke Oganisatie (RO) en artikel 2 van de Politiewet de bevoegdheid heeft om de strafbare feiten van artikel 138 en 429sexies Sr, dat wil zeggen huisvredebreuk en kraak binnen één jaar nadat een pand leeg is komen te staan, te beëindigen. Met artikel 429sexies Sr heeft de wet-gever beoogd de eigenaar van een pand te beschermen tegen inbreuken op diens eigendoms-recht. Daarmee is de grondslag voor een strafrechtelijke ontruiming gegeven. Ook artikel 2 van de Politiewet is mede bedoeld om een bevoegdheid te verlenen tot het beëindigen van strafbare feiten, aldus de Staat. Het hier bedoelde strafbare feit valt volgens de Staat uitslui-tend te beëindigen door een ontruiming. 3 De beoordeling 3.1 Genoegzaam aannemelijk geworden is dat de Officier van Justitie hier een redelijk vermoe-den kon hebben dat sprake is van een strafbaar feit, in het bijzonder van overtreding van artikel 429sexies Sr. Immers, op zichzelf genomen staat wel vast dat de woning door [eiser] wederrechtelijk in gebruik is genomen en dat [eiser] dat heeft gedaan binnen één jaar nadat de woning leeg is komen te staan. De vraag die vervolgens beantwoording be-hoeft is of de Officier van Justitie op grond van dit redelijk vermoeden bevoegd is om op te treden en in het bijzonder om daarbij de politie opdracht te geven het gekraakte pand te doen ontruimen. [eiser] heeft het bestaan van deze bevoegdheid betwist. Hieromtrent wordt het volgende overwogen. 3.2 Aan de Officier van Justitie komt bij de uitoefening van zijn taak tot strafrechtelijke hand-having - binnen het wettelijk kader - een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Het is aan de strafrechter het optreden van de Officier van Justitie te toetsen. Dat neemt niet weg dat ook de civiele rechter een rol kan spelen bij die toetsing, doch daarbij is gelet op het vigerende wettelijke systeem terughoudendheid op zijn plaats. Slechts wanneer sprake is van evident onrechtmatig handelen, aldus te verstaan dat een redelijk handelend Officier van Justitie niet tot het litigieuze optreden had kunnen besluiten, hetgeen bijvoorbeeld het geval kan zijn wanneer het optreden een deugdelijke wettelijke grondslag ontbeert, kan de burgerlijke rechter ingrijpen. Die situatie doet zich hier evenwel niet voor. 3.3 Aan [eiser] moet worden toegegeven dat in diverse arresten door gerechtshoven is ge-oordeeld dat onder omstandigheden een ontruiming in strijd zou kunnen komen met het in artikel 12 van de Grondwet en artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van de woning. Dat zou kunnen betekenen dat in die situaties het optreden door de politie beperkt zou moeten blijven tot een aanhouding en eventuele medeneming van de bewoner in ver-band met de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, doch dat een deugdelijke wet-telijke basis voor een algehele ontruiming ontbreekt. Daar staat evenwel tegenover dat het Hof Amsterdam recent - op 30 maart 2009 - (LJN-nummer BH 4117) heeft geoordeeld dat de Officier van Justitie in de bedoelde situatie wèl een deugdelijke wettelijke grondslag voor ontruiming heeft. De hier aan de orde zijnde rechtsvraag ligt thans - blijkens de door de Staat overgelegde stukken - voor bij de Hoge Raad. 3.4 Gelet op de huidige rechtsontwikkeling kan vooralsnog niet gezegd worden dat het voorne-men om over te gaan tot ontruiming van het bedoelde pand evident onrechtmatig is. Immers, de Officier van Justitie kan zich - zolang de Hoge Raad hierover geen uitsluitsel heeft gege-ven - op deugdelijke gronden op het standpunt stellen dat hij gebruik maakt van een hem toekomende wettelijke bevoegdheid. Voor een ingrijpen door de voorzieningenrechter is onder deze omstandigheden geen plaats. 3.5 Voor een nadere belangenafweging, waarbij de belangen van [eiser] gewogen zouden moeten worden, is vanwege de beleidsvrijheid die de Officier van Justitie heeft, evenmin plaats. 3.6 De vordering van [eiser] moet dan ook worden afgewezen. [eiser] wordt daarbij, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. 4 De beslissing De voorzieningenrechter, wijst de vordering af; veroordeelt [eiser] in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat bepaald op € 262,- aan verschotten en op € 816,- aan salaris voor de advocaat. Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Moerman-Lankhaar, griffier. Uitgesproken in het openbaar. 1861/676