
Jurisprudentie
BI4928
Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1121 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1121 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering ziekengeld. Niet meer ongeschikt voor zijn arbeid. Als maatstaf dient te worden aangelegd de functies die ten grondslag liggen aan de WAO-schatting van 22 januari 2006. Zorgvuldig medisch onderzoek. Spanningsklachten bij langdurige privé-problematiek. De enkele omstandigheid dat appellant door zijn huisarts is verwezen naar Altrecht kan niet leiden tot de conclusie dat de psychische beperkingen in januari 2007 waren toegenomen. De informatie van de behandelend psycholoog heeft niet betrekking op de datum in geding.
Uitspraak
08/1121 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 4 januari 2008, 07/1725 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Tiemensma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant, die van 1 juli 2003 tot 22 januari 2006 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft ontvangen, laatstelijk berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%, heeft zich vanuit de situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving op 27 november 2006 ziek gemeld met psychische klachten. De verzekeringsarts heeft bij onderzoek op 23 januari 2007 geconcludeerd dat de beperkingen van appellant ten opzichte van 22 januari 2006 niet waren toegenomen en dat hij in staat moest worden geacht de per die datum in het kader van de WAO-schatting geduide functies te verrichten. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 23 januari 2007 geweigerd appellant per 30 januari 2007 uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) te verstrekken. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2. Bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven heeft appellant onderzocht en mede op basis van informatie van de huisarts van 14 mei 2007 in een rapport van 25 mei 2007 het oordeel van de verzekeringsarts bevestigd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 29 mei 2007 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat op 30 januari 2007 sprake was van een toename van de psychische klachten. Appellant had nergens plezier meer in. Hij was op 23 januari 2007 al voor behandeling aangemeld bij Altrecht, maar werd op de wachtlijst geplaatst. Appellant verwijst ook naar een brief van de psycholoog S. Ringeling van 16 mei 2007 waaraan naar zijn mening te weinig gewicht is toegekend. Appellant heeft verzocht hem te laten onderzoeken door een psychiater.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek, recht op ziekengeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad wordt onder 'zijn arbeid' verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in een geval als het onderhavige in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolge de WAO. In de thans te beoordelen zaak betekent het voorgaande dat ter zake van appellants ziektegeval van 27 november 2006 als maatstaf dient te worden aangelegd de functies die ten grondslag liggen aan de schatting per 22 januari 2006. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie RSV 2003/97) dient onder 'zijn arbeid' in de zin van artikel 19 van de ZW te worden verstaan elk van die functies afzonderlijk. De verzekerde is in de hier bedoelde gevallen voor de toepassing van de ZW pas ongeschikt voor 'zijn arbeid', als hij ongeschikt is alle eerder in het kader van de WAO geselecteerde en gangbare functies te vervullen. Het kunnen vervullen van slechts één van die functies is voldoende voor het oordeel dat de verzekerde geschikt is voor 'zijn arbeid'.
4.2. De Raad is van oordeel dat de onderhavige ZW-beoordeling berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant is onderzocht door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Laatstgenoemde heeft ook nog informatie ingewonnen bij de huisarts van appellant.
4.3. De verzekeringsarts heeft bij zijn onderzoek op 23 januari 2007 geconcludeerd dat appellant last heeft van spanningsklachten bij langdurige privé-problematiek. Er is sprake van passiviteit, tekortschietende verantwoordelijkheid en gebrekkige coping. De huisarts behandelt appellant met antidepressiva. Van een toename van de psychische beperkingen ten opzichte van 22 januari 2006 is de verzekeringsarts niet gebleken.
4.4. De Raad is van oordeel dat mede gelet op de door de huisarts verstrekte informatie de bezwaarverzekeringsarts op goede gronden het oordeel van de primaire verzekeringsarts heeft bevestigd. In dat verband wijst de Raad er op dat de enkele omstandigheid dat appellant door zijn huisarts is verwezen naar Altrecht niet kan leiden tot de conclusie dat de psychische beperkingen van appellant in januari 2007 waren toegenomen. Voorts heeft de door appellant overgelegde informatie van de behandelend psycholoog Ringeling betrekking op de psychische gezondheidstoestand van appellant ten tijde van het intakegesprek in mei 2007, derhalve geruime tijd na de datum in geding. Deze informatie kan bij de onderhavige beoordeling dan ook geen rol spelen.
4.5. Hetgeen in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd appellant per 30 januari 2007 ziekengeld te verstrekken. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ