Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4933

Datum uitspraak2009-05-18
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901660/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de raad) bij besluit van 4 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Amstelkwartier Binnendijks".


Uitspraak

200901660/2/R2. Datum uitspraak: 18 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoekers], gevestigd te [plaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 27 januari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Amsterdam (hierna: de raad) bij besluit van 4 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Amstelkwartier Binnendijks". Tegen dit besluit hebben [verzoekers] (hierna in enkelvoud: [verzoeker]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 8 april 2009. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2009, heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brieven van 24 maart 2009, 8 april 2009 en 5 mei 2009. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2009, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Minderhoud, advocaat te Amsterdam, C.C. Harder en ir. B.W.L. van Vlaanderen, ambtenaren in dienst van de gemeente, gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van een industriegebied naar een gemengd, grootstedelijk woon- en werkgebied. 2.3. [verzoeker] wenst met zijn verzoek om voorlopige voorziening te voorkomen dat er onomkeerbare gevolgen zullen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan. Hij voert daartoe onder meer aan dat het plan is gebaseerd op onvolledig verkeersonderzoek. Ook het onderzoek naar de luchtkwaliteit is gebrekkig en daarbij kan het plan, naar de mening van [verzoeker], niet voldoen aan de eisen van de Wet luchtkwaliteit en de daaruit voortvloeiende regelgeving. Verder is naar de mening van [verzoeker] ten onrechte geen milieueffectrapport gemaakt en is het plan in strijd met de Wet geluidhinder. Het college heeft het bestemmingsplan goedgekeurd. 2.4. [verzoeker] exploiteert een jachthaven en -werf alsmede een watersportwinkel aan de [locatie], direct ten westen van het plangebied. 2.5. De raad heeft ter zitting betoogd dat het plangebied is opgedeeld in bouweenheden die gefaseerd ontwikkeld kunnen worden. Voor de ontwikkeling van de meest zuidelijk gelegen plandelen, overeenkomend met de op de plankaart aangegeven bouweenheden 3A, 3B, 4A, 4B en 4C, heeft de gemeente Amsterdam zogenoemde bouwenvelopovereenkomsten gesloten met projectontwikkelaars. Eerst nadat een dergelijke overeenkomst is gesloten en overeenstemming is bereikt over het zogenoemde definitieve ontwerp voor de bouweenheid zijn bouwaanvragen te verwachten, aldus de raad. Voor de aan het bedrijf van [verzoeker] grenzende gronden, overeenkomend met bouweenheden 1, 2A en 2B, zijn volgens de raad nog geen bouwenvelopovereenkomsten gesloten. 2.6. Vaststaat dat voor de bouweenheden 1, 2A en 2B geen bouwaanvragen zijn ingediend. De voorzitter overweegt dat gelet hierop, en in samenhang met het feit dat die bouwaanvragen ook niet op korte termijn te verwachten zijn omdat voor deze bouweenheden nog geen bouwenvelopovereenkomsten zijn gesloten, geen sprake is van een spoedeisend belang. In zoverre komt het verzoek dan ook niet voor inwilliging in aanmerking. 2.7. Wat betreft de bouweenheden 3A, 3B, 4A, 4B en 4C zijn weliswaar bouwenvelopovereenkomsten gesloten en verkeren de ontwerpen voor de bouweenheden in diverse stadia van ontwikkeling, maar is nog geen sprake van ingediende bouwaanvragen. Volgens de raad zijn de eerste bouwaanvragen voor deze zuidelijke delen van het plangebied niet eerder dan in november of december 2009 te verwachten. Gelet hierop overweegt de voorzitter dat ook op dit punt geen sprake is van een spoedeisend belang. De vrees van [verzoeker] dat de zogenoemde reserveringsvergoeding die de projectontwikkelaars bij inwerkingtreding van het plan jaarlijks aan de gemeente Amsterdam verschuldigd zijn, zal leiden tot het eerder indienen van bouwaanvragen dan in november of december 2009, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij is van belang dat [verzoeker], in de periode voorafgaand aan de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure, op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een nieuw verzoek om voorlopige voorziening kan indienen zodra een bouwaanvraag wordt ingediend. Gelet op het voorgaande komt ook het verzoek voor het overige niet voor inwilliging in aanmerking. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van der Sluijs, ambtenaar van Staat. w.g. Hoekstra w.g. Van der Sluijs voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2009 461.