Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4961

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200901841/2/H1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluiten van 17 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een volwaardige camping inclusief twee sanitair gebouwen en twaalf trekkerswoningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).


Uitspraak

200901841/2/H1. Datum uitspraak: 20 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van: het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 2 februari 2009 in zaak nrs. 08/3291 en 08/2255 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel. 1. Procesverloop Bij besluiten van 17 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een volwaardige camping inclusief twee sanitair gebouwen en twaalf trekkerswoningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het college het door [wederpartij] (hierna: [wederpartij]) daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, de besluiten van 17 april 2007 herroepen en opnieuw aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een volwaardige camping inclusief twee sanitair gebouwen en twaalf trekkerswoningen op het perceel. Bij uitspraak van 2 februari 2009, verzonden op 4 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 juni 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 27 april 2009. Bij besluit van 2 april 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen de besluiten van 17 april 2007 gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, die besluiten herroepen en aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het realiseren van een camping inclusief twee sanitair gebouwen en twaalf trekkerswoningen op het perceel. Bij brief, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op 23 april 2009, heeft [wederpartij] daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft het beroep en verzoek ter behandeling doorgezonden naar de Raad van State. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 mei 2009, waar [wederpartij], in persoon en bijgestaan door mr. drs. L.T. van Eyck van Heslinga, advocaat te Alkmaar, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Been, ambtenaar in dienst van de gemeente, en ing. H.A. Struiken Boudier, werkzaam bij de Milieudienst Kop van Noord-Holland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2. Ter zitting is namens [vergunninghouder] toegezegd dat de twaalf trekkerswoningen niet zullen worden gerealiseerd, voordat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep van het college en het beroep van [wederpartij]. De sanitairgebouwen zijn al opgericht. Het verzoek strekt dan ook slechts tot schorsing van het besluit op bezwaar van 2 april 2009 en de primaire besluiten van 17 april 2007, voor zover daarbij het gebruik van kampeermiddelen op het perceel mogelijk wordt gemaakt. 2.3. In hetgeen [wederpartij] naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit op bezwaar van 2 april 2009 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daartoe overweegt hij het volgende. 2.4. In de uitspraak van 2 februari 2009 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom kan worden afgeweken van de afstand van 50 m die volgens de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de brochure) dient te worden aangehouden tussen de camping en de paardenhouderij van [wederpartij]. In het nieuwe besluit op bezwaar heeft het college voor die afwijking, onder verwijzing naar het advies van de Milieudienst Kop van Noord-Holland van 25 februari 2009, een nieuwe motivering gegeven. Het college heeft aangaande de hinder van de paardenhouderij voor de camping uiteengezet dat geur het bepalende milieuaspect is. Vanaf de paardenstal, zijnde het emissiepunt, dient een afstand van 50 m te worden aangehouden. Daar voldoet de camping aan. Volgens het college kan wat de in de weilanden lopende paarden betreft worden volstaan met een kortere afstand, aangezien de geurhinder daarvan kleiner is. Betreffende de hinder van de camping voor de paardenhouderij heeft het college aangegeven dat geluid het bepalende milieuaspect is. Het heeft erop gewezen dat de percelen waarop de paarden grazen niet kunnen worden aangemerkt als geluidgevoelige bestemming. Om te voorkomen dat de paarden hinder ondervinden van de campinggasten, wordt, door het plaatsen van een hek, een strook van 30 m tot aan de percelen van [wederpartij] gerealiseerd, waarin geen recreatieve activiteiten zullen plaatsvinden. Voorts zal ter voorkoming van hinder voor zowel de camping als de paardenhouderij langs de perceelsgrens een dichte, min of meer ondoordringbare groenstrook worden gerealiseerd en ter hoogte van de bedrijfsopstallen van [wederpartij] een aarden wal met groenblijvende beplanting. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het college aldus in het nieuwe besluit op bezwaar een deugdelijke motivering gegeven voor zijn standpunt dat voor een gedeelte van de camping een kleinere afstand tot de percelen van [wederpartij] kan worden aangehouden dan de 50 m die de brochure als indicatieve afstand geeft. 2.5. De voorzitter ziet voorts geen grond voor het oordeel dat de situatieschets van de camping, die deel uitmaakt van de verleende vrijstelling en bouwvergunning, onvoldoende duidelijk is. Evenmin ziet hij aanleiding voor het oordeel dat de situatieschets wat betreft de afstand tussen de gronden waarop kampeeractiviteiten mogen plaatsvinden en de percelen van [wederpartij] afwijkt van de omschrijving daarvan in het nieuwe besluit op bezwaar. In dat verband acht de voorzitter de door het college gehanteerde wijze van meten van die afstand, namelijk vanaf het talud van de sloot aan de kant van de percelen van [wederpartij], niet onredelijk. 2.6. Onder die omstandigheden, en na afweging van alle betrokken belangen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Van Roessel voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009 457.