
Jurisprudentie
BI4965
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802829/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802829/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 januari 2008, nummer 1317200, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 2 juli 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gilze en Rijen, 2e partiële herziening".
Uitspraak
200802829/1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2008, nummer 1317200, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Gilze en Rijen (hierna: de raad) bij besluit van 2 juli 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Gilze en Rijen, 2e partiële herziening".
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, en [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2008, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 20 mei 2008. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 20 mei 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante sub 2] en [appellante sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen op Zoom, [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [directeur], en mr. W.H. Lindhout, voornoemd, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad als partij gehoord, vertegenwoordigd door D. van Dongen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en mr. R. Reinders, advocaat te Den Haag.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellante sub 2] en [appellante sub 1] op 24 februari 2009 nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft hierin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.
Bij brieven van 12 maart 2009 respectievelijk 17 maart 2009 hebben de raad en het college hierop gereageerd. Bij brief van 31 maart 2009 hebben [appellante sub 2] en [appellante sub 1] op de brief van de raad gereageerd.
Deze stukken zijn steeds aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere zitting. Op 2 april 2009 heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in een uitbreiding van het aanlegvergunningstelsel dat van toepassing is op gronden met de bestemming "Agrarisch Gebied".
2.3. [appellante sub 2] en [appellante sub 1] verwijzen in hun, inhoudelijk gelijkluidende, beroepschriften naar de ingediende inspraakreacties, zienswijzen en bedenkingen. Hierbij betogen zij dat het college ten onrechte niet is ingegaan op de omstandigheid dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gilze en Rijen huns inziens ten onrechte de aanleg van de containervelden heeft geblokkeerd en dat zij nu door de uitbreiding van het aanlegvergunningstelsel alsnog onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
2.4. Het college heeft het plan goedgekeurd. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld het aanvaardbaar te vinden dat via een toegesneden regeling een afweging plaatsvindt omtrent de aanvaardbaarheid van bepaalde ontwikkelingen in het agrarisch gebied, zoals in dit geval de aanleg van containervelden binnen het agrarische gebied met landschappelijke waarden. Mede gelet op het feit dat de aanleg van containervelden doorgaans gepaard gaat met het aanbrengen van verhardingen, in de vorm van het storten van puin in de verharde ondergrond, acht het college de van gemeentewege beoogde regulering niet onredelijk dan wel onnodig beperkend. Het college merkt daarbij op dat het in het licht van het streekplan Brabant in Balans 2002 (hierna: het streekplan) aanvaardbaar is dat het gemeentebestuur een eigen afweging verricht voor zover het betreft de bescherming van natuur- en landschapswaarden in de AHS-landbouw. Voorts merkt het college op dat het gemeentebestuur zeer uitvoerig is ingegaan op de zienswijzen die [appellante sub 2] en [appellante sub 1] vervolgens als bedenkingen hebben ingediend. Het college heeft zich voor het overige dan ook aangesloten bij de afweging die de raad heeft gemaakt bij de vaststelling van het plan.
2.5. [appellante sub 2] en [appellante sub 1] hebben op de gronden aan de [locatie] te [plaats] plantenkwekerij. Het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 voorziet voor deze gronden, voor zover hier van belang, in de bestemming "Agrarisch Gebied".
Op deze gronden zijn twee containervelden gerealiseerd met een totale grootte van 5,5 hectare.
2.5.1. Ingevolge artikellid 3.1. van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 zijn de als "Agrarisch Gebied" op de kaart aangegeven gronden bestemd voor agrarisch grondgebruik, recreatief medegebruik en behoud, herstel en versterking van landschappelijk en ecologische waarden; een en ander met bijbehorende voorzieningen en met inachtname van de onder 3.2. opgenomen nadere detaillering van de doeleinden.
In artikellid 3.6. van deze planvoorschriften is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.
2.5.2. Ingevolge artikellid 3.6.1., aanhef en sub c en d, van de planvoorschriften, zoals dit ingevolge de thans aan de orde zijnde planherziening luidt, is het verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning):
- verhardingen van (bedrijfs)wegen en paden aan te leggen en andere oppervlakteverhardingen groter dan 200 m² aan te brengen;
- voorzieningen aan te brengen of werken uit te voeren ten behoeve van containervelden of soortgelijke teelten in welke vorm dan ook.
Ingevolge artikellid 3.6.3., aanhef en sub c, van de planvoorschriften, zoals dit ingevolge de thans aan de orde zijnde planherziening luidt, zijn de onder 3.6.1. bedoelde werken toelaatbaar indien in het geval van het aanbrengen van voorzieningen/ uitvoeren van werken ten behoeve van containervelden of soortgelijke teelten in welke vorm dan ook, deze een tijdelijk c.q. omkeerbaar karakter hebben, aansluitend zijn op het bouwblok en het totaal oppervlak van 4 hectare per bedrijf (bepaald aan de hand van functioneel en organisatorisch verband) niet wordt overschreden.
2.5.3. In de plantoelichting is op pagina 4 vermeld dat in afwachting van de integrale herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1998 het provinciaal beleid inzake lage permanente teeltondersteunende voorzieningen (voorzieningen c.q. werken ten behoeve van containervelden of gelijksoortige teelten) op hoofdlijnen en restrictief in onderhavige herziening is opgenomen. Dit om te voorkomen dat zich - in de aanloop naar een integrale herziening - onomkeerbare situaties voordoen welke ongewenst zijn.
2.5.4. Op pagina 110 van het streekplan is vermeld, voor zover hier van belang, dat in de AHS-landbouw teeltondersteunende voorzieningen in beginsel zijn toegestaan. Ook in deze zone kunnen echter natuur- en landschapskwaliteiten, alsmede overwegingen van cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard aanleiding zijn om het gebruik van teeltondersteunende voorzieningen op bepaalde plaatsen te beperken. In elke (sub)zone zijn lage teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter, zoals containervelden en hoge ondersteunende voorzieningen, in beginsel alleen toegestaan op het bouwblok. In enkele gevallen is gebruik van deze teeltondersteunende voorzieningen ook mogelijk aansluitend aan het bouwblok, aldus p. 110 van het streekplan. Voorts is op deze pagina vermeld dat het streekplan voor teeltondersteunende voorzieningen en het grondgebruik in de AHS-landbouw slechts globale beleidslijnen bevat.
2.5.5. In paragraaf 3.2 van de Beleidsnota Teeltondersteunende voorzieningen (TOV) van de provincie Noord-Brabant (hierna: de beleidsnota) van september 2007 is vermeld dat permanente voorzieningen teeltondersteunende voorzieningen zijn die voor onbepaalde tijd worden gebruikt, zoals bakken op stellingen en containervelden. Permanente voorzieningen mogen alleen op het bouwblok worden opgericht. Als het bouwblok te klein is om de permanente teeltondersteunende voorzieningen te realiseren, kan een vergroting van het bouwblok worden aangevraagd ten behoeve van de teeltondersteunende voorzieningen. In de AHS-landbouw is geen directe limiet aan de bouwblokgrootte gesteld, in de GHS en AHS-landschap wel.
In paragraaf 3.3 is vermeld dat onder tijdelijk wordt verstaan dat deze teeltondersteunende voorzieningen op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden.
In paragraaf 3.5 is vermeld dat in het beleid voor teeltondersteunende voorzieningen geen onderscheid wordt gemaakt tussen omkeerbare voorzieningen en onomkeerbare voorzieningen. Onder omkeerbare voorzieningen wordt verstaan voorzieningen die eenvoudig te verwijderen zijn. In de praktijk blijkt dat omkeerbare voorzieningen toch vaak permanent aanwezig zijn en dat een dergelijk onderscheid in dit beleid niet past. Voorts is in die paragraaf vermeld dat in het algemeen bestaande bebouwing positief dient te worden bestemd indien geen zicht is op sanering en de bebouwing aanwezig was op het moment waarop het ontwerpplan ter inzage wordt gelegd. In die gebieden waarin teeltondersteunende voorzieningen aanwezig zijn en deze strijdig zijn met de bestemming en voorschriften van het nieuwe plan, moeten deze in de bestaande vorm positief worden beoordeeld. Dat geldt niet als de voorzieningen geplaatst zijn in strijd met het voorgaande plan.
2.6. De Afdeling overweegt dat in de onderhavige procedure uitsluitend het besluit van het college met betrekking tot de planherziening ter toetsing voorligt. Deze partiële herziening dient ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen in afwachting van de integrale herziening van het bestemmingsplan. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de onderhavige herziening in overeenstemming is met het provinciaal beleid.
2.7. Met betrekking tot het betoog dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 2] en [appellante sub 1] niet aannemelijk hebben gemaakt, ook niet nadat zij, daartoe in de gelegenheid gesteld, nadere stukken hebben ingestuurd, dat door of namens de raad een toezegging is gedaan met betrekking tot de toegestane oppervlakte aan containervelden. De door hen in dit verband ingestuurde concept-inrichtingsschets waarop containervelden zijn aangeduid, is hiertoe onvoldoende, nu deze als behorend bij hun aanvraag voor een vrijstelling op grond van artikel 19 van de WRO ter inzage is gelegd, maar niet is gesteld of gebleken dat door of namens de raad overeenkomstig deze schets is beslist. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij het ontbreken van een aan de raad toe te rekenen toezegging, de raad het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft vastgesteld.
2.8. Mede in aanmerking genomen dat [appellante sub 2] en [appellante sub 1], die, zoals hiervoor overwogen, 5,5 ha containervelden in gebruik hebben, op grond van het plan de mogelijkheid hebben een vergroting van het bouwvlak aan te vragen, is de Afdeling van oordeel dat het college de belangen van [appellante sub 2] en [appellante sub 1] bij het bestreden besluit voldoende heeft meegewogen. Het college heeft zich, mede gelet op het doel en het karakter van onderhavige herziening, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellante sub 2] en [appellante sub 1] door het plan niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Hun betoog hieromtrent slaagt niet.
[appellante sub 2] en [appellante sub 1] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun bedenkingen en zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit en het vaststellingsbesluit is inhoudelijk ingegaan op deze bedenkingen en zienswijzen. [appellante sub 2] en [appellante sub 1] hebben in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen en zienswijzen onjuist zou zijn.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] en [appellante sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. De Rooy
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
204-545.