
Jurisprudentie
BI4971
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805447/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200805447/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft de Examencommissie van de faculteit Economische Wetenschappen en Econometrie (hierna: de Examencommissie) van de Universiteit van Amsterdam de verzoeken van [appellant] om de geldigheidsduur van de tentamens te verlengen en te mogen afstuderen in het doctoraalprogramma, alsmede het verzoek om vaststelling van passende tentamenvoorwaarden voor de opleiding Fiscale economie afgewezen.
Uitspraak
200805447/1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2008 in zaak nr. 07/1735 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft de Examencommissie van de faculteit Economische Wetenschappen en Econometrie (hierna: de Examencommissie) van de Universiteit van Amsterdam de verzoeken van [appellant] om de geldigheidsduur van de tentamens te verlengen en te mogen afstuderen in het doctoraalprogramma, alsmede het verzoek om vaststelling van passende tentamenvoorwaarden voor de opleiding Fiscale economie afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2007 heeft het college van beroep voor de examens van de Universiteit Amsterdam (hierna: het college) het door [appellant] daartegen ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op 6 juni 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Jurkovich en J.M. van Kempen, beiden werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam, zijn verschenen.
De Afdeling heeft, nadat een door [appellant] ter zitting van 27 januari 2009 gedaan verzoek tot wraking is afgewezen, de behandeling van de zaak ter zitting voortgezet op 28 april 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Jurkovic, werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.12, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), voor zover hier van belang, stelt het instellingsbestuur ten behoeve van het afnemen van examens en ten behoeve van de organisatie en de coördinatie van de tentamens voor elke door de instelling aangeboden opleiding of voor groepen van opleidingen een examencommissie in.
Ingevolge het tweede lid benoemt het instellingsbestuur de leden van de examencommissie uit de leden van het personeel die met het verzorgen van het onderwijs in die opleiding of opleidingen zijn belast.
Ingevolge artikel 7.60, eerste lid, heeft elke instelling voor hoger onderwijs een college van beroep voor de examens
Ingevolge artikel 7.61, eerste lid, onder f, kan een betrokkene beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen beslissingen van examencommissies en examinatoren.
Ingevolge het tweede lid kan het beroep, wat de openbare instellingen betreft in afwijking van hoofdstuk 7 van de Algemene wet bestuursrecht, worden ingesteld ter zake dat een beslissing in strijd is met het recht.
Ingevolge artikel 9.15, eerste lid, aanhef en onder e, voor zover hier van belang, is de decaan belast met het instellen van de examencommissies alsmede de benoeming van de leden van die commissies.
2.1.1. Volgens artikel 2, eerste lid, van de OER Master of Science opleidingen Economische Wetenschappen en Econometrie 2005/2006 is de Examencommissie een door de decaan ingestelde commissie die tot taak heeft de controle op het afnemen van tentamens, alsook op de organisatie en coördinatie van tentamens.
Volgens het tweede lid is de Examencommissie tevens bevoegd te beslissen in gevallen waarin deze regeling niet voorziet.
2.2. [appellant] studeert sinds 1995 Fiscale Economie aan de Universiteit van Amsterdam. Op 18 maart 2002 heeft de Examencommissie Fiscale Economie het studieprogramma van [appellant] voor de doctoraalfase Fiscale Economie goedgekeurd. [appellant] is daarbij voor de keus gesteld af te studeren in de bachelor-masterstructuur dan wel in het doctoraalprogramma. [appellant] heeft ervoor gekozen af te studeren in het doctoraalprogramma.
Bij besluit van 15 mei 2003 heeft de Examencommissie, overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de OER 2002/2003, aan [appellant] op zijn verzoek toestemming verleend af te studeren in het doctoraalprogramma Fiscale Economie vóór 1 september 2006, alsmede de geldigheid van een aantal studieonderdelen verlengd tot 1 september 2006 vanwege persoonlijke omstandigheden die leiden tot studievertraging.
Bij brief van 27 juli 2006 heeft [appellant] de Examencommissie verzocht de bij het besluit van 15 mei 2003 vastgestelde termijnen voor de afronding van deze opleiding in de doctoraalstructuur en het verval van de geldigheid van zijn in 1995 behaalde onderdelen van deze opleiding, alsmede de vervaldata van vrijstellingen en andere behaalde prestaties, te verlengen met een redelijke termijn. Voorts heeft hij verzocht om vaststelling van bij zijn opleiding passende tentamenvoorwaarden voor het tentamen van het vak BelastingrechtJ Spelproces (practicum), opdat hij volgens de eindtermen van zijn opleiding kan argumenten en afstuderen.
Bij besluit van 14 augustus 2006 heeft de Examencommissie het verzoek van [appellant] afgewezen.
2.3. Het meest verstrekkende betoog van [appellant] luidt dat de Examencommissie onbevoegd is. De faculteit kent drie afzonderlijk examencommissies. Slechts de Examencommissie Fiscale Economie was bevoegd te beslissen op het verzoek van [appellant]. Uit het besluit blijkt niet dat deze Examencommissie heeft beslist op zijn verzoek.
2.3.1. Niet in geschil is dat in de faculteit Economische Wetenschappen en Econometrie in het studiejaar 2005/2006 drie examencommissies waren ingesteld, waaronder de Examencommissie Fiscale Economie. Evenmin is in geschil dat de Examencommissie Fiscale Economie de bevoegde commissie was.
Blijkens het besluit van 14 augustus 2006 is dat besluit getekend door de voorzitter P.L. Hilkhuysen van de Examencommissie namens haar. Daarmee is niet komen vast te staan dat het besluit is genomen door de Examencommissie Fiscale Economie. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de drie examencommissies voor wat betreft de personele bezetting een en dezelfde zijn, zodat in ieder geval de door de decaan daartoe benoemde commissie het besluit heeft genomen. Het college heeft evenwel, hoewel zulks op zijn weg lag, geen besluit van de decaan als bedoeld in artikel 9.15, eerste lid, aanhef en onder e, van de WHW overgelegd en evenmin een ander stuk waaruit blijkt welke personen in de Examencommissie Fiscale Economie en de overige examencommissies van de faculteit van het studiejaar 2005/2006 waren benoemd. Derhalve is niet komen vast te staan dat de beslissing op het verzoek van [appellant] door het daartoe bevoegde orgaan is genomen.
Het college had het besluit van de Examencommissie om die reden moeten vernietigen wegens strijd met het recht. De rechtbank is ten onrechte aan dit betoog van [appellant] voorbijgegaan. Dat het college bevoegd was te beslissen kan daaraan niet afdoen. Anders dan bij een beslissing op bezwaar, waarbij een bestuursorgaan het eigen besluit heroverweegt, kan bij een beslissing op administratief beroep een dergelijk gebrek niet worden gerepareerd. Nu een examencommissie op verzoeken als de onderhavige niet gehouden is tot het nemen van een bepaalde beslissing kan niet op voorhand worden geoordeeld dat [appellant] door de totstandkoming van het primaire besluit niet concreet in zijn belangen is geschaad.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de thans bevoegde examencommissie alsnog dient te beslissen op de verzoeken van [appellant].
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 maart 2007 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien.
2.5. Het op artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen, reeds omdat nadere besluitvorming is vereist en op de uitkomst daarvan niet kan worden vooruitgelopen.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
Daartoe overweegt de Afdeling als volgt. Het Besluit Proceskosten Bestuursrecht (hierna: het Besluit) is de in de artikelen 7:15, vierde lid, en 8:75, eerste lid, van de Awb bedoelde algemene maatregel van bestuur. In artikel 1 van het Besluit is bepaald op welke kosten een veroordeling in de kosten als bedoeld in voormeld artikel 8:75 en een vergoeding van de kosten als bedoeld in voormeld artikel 7:15 betrekking kan hebben. In artikel 2 van het Besluit is voorts bepaald op welke wijze de kosten worden vastgesteld. Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat het in het Besluit bepaalde in onderhavig geval buiten toepassing moet blijven.
Nu de kosten die [appellant] heeft opgevoerd voor het opstellen van processtukken niet kunnen worden toegerekend aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, kunnen deze, gelet op het in artikel 1 van het Besluit bepaalde, reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat hij verletkosten heeft moeten maken voor het bijwonen van de zittingen in administratief beroep, beroep en hoger beroep.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 juni 2008 in zaak nr. 07/1735;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van beroep voor de examens van de Universiteit Amsterdam van 9 maart 2007, kenmerk E06/128;
V. verklaart het administratief beroep van [appellant] tegen het besluit van de Examencommissie van 14 augustus 2006, kenmerk 2006.MvK, gegrond;
VI. vernietigt het besluit van 14 augustus 2006;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 9 maart 2007;
VIII. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het administratieve beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3,63 (zegge: drie euro en drieënzestig cent); het dient door de Universiteit van Amsterdam aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. veroordeelt het college van beroep voor de examens van de Universiteit Amsterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,26 (zegge: negenenveertig euro en zesentwintig cent); het dient door de Universiteit van Amsterdam aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
X. gelast dat de Universiteit van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
362.