
Jurisprudentie
BI4980
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804722/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804722/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delfluent Services B.V. (hierna: Delfluent) afgewezen.
Uitspraak
200804722/1/M1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delfluent Services B.V. (hierna: Delfluent) afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het college naar aanleiding van het door [appellanten sub 1] hiertegen gemaakte bezwaar een nieuw besluit genomen en daarbij het besluit tot afwijzing van het verzoek in stand gelaten. Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2008, en [appellanten sub 2] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2009, waar [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2], allen vertegenwoordigd door ir. M. Beterams, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Stegers, werkzaam bij de provincie, en R.A.J. Bontje en W. Landlust, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Delfluent, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te 's-Hertogenbosch.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
2.1.1. Tegen het besluit van 5 oktober 2006 is door [appellanten sub 2] geen bezwaar gemaakt. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [appellanten sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bezwaar te hebben gemaakt. Het door hen ingestelde beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. [appellanten sub 1] betogen dat in het bestreden besluit ten onrechte het besluit in stand is gebleven dat strekt tot afwijzing van hun verzoek om door gebruik van bestuurlijke handhavingsmiddelen een einde te maken aan de overtreding van vergunningsvoorschrift 8.C.2.2.2. In dit voorschrift, dat is verbonden aan de bij besluit van 15 augustus 2000 verleende vergunning voor het oprichten en in werking hebben van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder te Den Hoorn, gedreven door Delfluent, is bepaald dat de geurimmissie vanwege de inrichting de waarde van 1 ge/m3, bepaald als uurgemiddelde concentratie, op de aangegeven referentiepunten niet meer dan 2 procent van de tijd (98 percentiel) mag overschrijden. Dit voorschrift wordt volgens [appellanten sub 1] nog steeds overtreden. Zij wijzen in dit verband op geur vanwege nabezinktanks, vanwege vacuümwagens die worden ingezet voor onder meer het reinigen van leidingen en cumulatie-effecten van deze geur met geur uit de schoorsteen voor zover deze niet volledig wordt verwijderd door het lavafilter in combinatie met het actief koolfilter.
2.2.1. Besluiten die door het college eerder zijn genomen op het door [appellanten sub 1] gemaakte bezwaar zijn door de Afdeling bij uitspraken van 24 mei 2007, nr. 200700992/1 en 200700992/2 en 9 april 2008, nr. 200706272/2 ten dele vernietigd.
2.2.2. Bij de uitspraak van 9 april 2008 heeft de Afdeling overwogen dat het stilleggen van de onderhavige afvalwaterzuiveringsinstallatie, waartoe handhavend optreden volgens het college zou nopen, niet wenselijk is, omdat dit tot gevolg zou hebben dat wegens het ontbreken van capaciteit bij afvalwaterzuiveringsinstallatie Houtrust ongezuiverd afvalwater op zee zal worden geloosd. In zoverre heeft de Afdeling geoordeeld dat het college op goede gronden het verzoek heeft afgewezen.
Ten aanzien van de naar aanleiding van het bezwaar bij besluit van 24 januari 2008 gegeven last heeft de Afdeling overwogen dat niet in geschil is dat deze last is uitgevoerd voor zover het betreft de volgens het eerste onderdeel van de last te treffen maatregelen.
De Afdeling heeft voorts overwogen dat het college, gezien de toelichting, heeft beoogd Delfluent te gelasten om vóór 19 juni 2008 vaste overkappingen aan te brengen op de voorbezinktanks, waarmee de overtreding van geurvoorschriften vanwege het in werking zijn van deze tanks zou worden beëindigd. Het aanbrengen van vaste overkappingen werd echter in het dictum van het besluit niet daadwerkelijk opgedragen. De Afdeling heeft geoordeeld dat het besluit, gelet daarop, in zoverre in strijd was met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen.
De Afdeling heeft het besluit van 24 januari 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, met in achtneming van haar uitspraak.
2.2.3. Ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 heeft het college het besluit op bezwaar van 5 juni 2008 genomen. In dit besluit heeft het college overwogen dat inmiddels de laatste van de vier voorbezinktanks van een overkapping wordt voorzien. Deze overkapping is volgens het college noodzakelijk om structureel te kunnen voldoen aan voorschrift 8.C.2.2.2 van de vergunning. Volgens het college verlopen de werkzaamheden nagenoeg volgens plan, en worden als vertraging optreedt afdoende maatregelen genomen om weer aan de planning te voldoen. Deze werkzaamheden gaan echter gepaard met geurhinder. Eerst als de werkzaamheden zijn afgerond zal volgens het college kunnen worden vastgesteld of daarmee de overtreding van de geurnormen is beëindigd. Gelet daarop kon volgens het college ten tijde van het bestreden besluit niet worden vastgesteld of zich nog een overtreding van de emissienorm voordeed. Nu met inachtneming van de genoemde uitspraak van de Afdeling een nieuw besluit op het handhavingsverzoek van [appellanten sub 1] moest worden genomen, stelt het college dat het niet anders kon doen dan het verzoek afwijzen.
2.2.4. Niet in geschil is dat Delfluent heeft gehandeld in strijd met het aan de vergunning verbonden voorschrift 8.C.2.2.2, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.5. De Afdeling overweegt dat het college uitvoering diende te geven aan de uitspraak van 9 april 2008. In deze uitspraak heeft de Afdeling de toen ter beoordeling staande besluiten uitsluitend vernietigd omdat bij deze besluiten in afwijking van wat het college beoogde aan Delfluent niet was opgedragen de voorbezinktanks te voorzien van een vaste overkapping. De besluiten zijn voor zover de last betrekking had op de overige, ten tijde van de uitspraak reeds getroffen, maatregelen, waaronder het plaatsen van een filter op de schoorsteen, door de Afdeling niet als onrechtmatig beoordeeld. Deze maatregelen staan in deze procedure niet ter beoordeling.
Nu het college zijn besluit van 24 januari 2008 voor zover dit betrekking heeft op de aan te brengen overkapping van de voorbezinktanks heeft herzien, is aan de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2008 gevolg gegeven. Beoordeeld moet worden of het college het verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen in dat licht mocht afwijzen voor zover dit betrekking heeft op maatregelen aan de voorbezinktanks. Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 24 mei 2007, nr. 200700992/1 en 200700992/2 heeft overwogen, leidt de geuremissie van het centrale, niet afgedekte deel van de voorbezinktanks tot een overschrijding van de voor de inrichting geldende geurnormen. Het college heeft zich gelet daarop terecht op het standpunt gesteld dat het overkappen van de voorbezinktanks noodzakelijk is om aan voorschrift 8.C.2.2.2. te kunnen voldoen. Aannemelijk is dat de werkzaamheden die nodig zijn voor het aanbrengen van die overkapping gepaard gaan met geurhinder, en dat in verband daarmee eerst na het voltooien van de vaste overkapping kon worden vastgesteld of aan voorschrift 8.C.2.2.2. wordt voldaan. Ook is aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden ten behoeve van de overkapping volgens plan verliepen en bijna waren voltooid en dat er gelet daarop geen aanleiding meer was om het aanbrengen van de overkapping door middel van handhavingsmiddelen af te dwingen. Het college heeft, gelet daarop, op goede gronden besloten dat bij een afweging van de betrokken belangen de toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen in deze concrete situatie diende te worden geweigerd omdat handhavend optreden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen onevenredig zou zijn.
2.3. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
195-539.