
Jurisprudentie
BI4983
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806549/1/R2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806549/1/R2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 8 juli 2008, kenmerk 1385637, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Veghel (hierna: de raad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Prins Willem Alexander-sportpark herziening Zwijsen College".
Uitspraak
200806549/1/R2.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats],
2. de vereniging "De Wa-Kwai", gevestigd te Veghel,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2008, kenmerk 1385637, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Veghel (hierna: de raad) bij besluit van 21 februari 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Prins Willem Alexander-sportpark herziening Zwijsen College".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2008, en de vereniging "De Wa-Kwai" (hierna: De Wa-Kwai) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 22 september 2008.
Het college van burgemeester en wethouders van Veghel en De Wa-Kwai hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2009, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], bijgestaan door mr. M.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, en De Wa-Kwai, vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden als bestuurslid aan haar verbonden, zijn verschenen.
Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.P.E. Ververgaert, A. Munster en M. Geeven-Jacobs, ambtenaren in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1B] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan bij de raad naar voren gebracht.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die over het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellant sub 1B] gestelde omstandigheid dat de toelichting bij het vastgestelde plan is gewijzigd ten opzichte van de toelichting bij het ontwerpplan. Aan de plantoelichting komt op zichzelf geen bindende betekenis toe, aangezien ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 deze toelichting het plan weliswaar vergezelt doch daarvan geen deel uitmaakt. De aanpassing van de tekst van de plantoelichting vormt dus geen wijziging van hetgeen het plan mogelijk maakt. Ook de door [appellant sub 1B] aangevoerde omstandigheid dat uit de toelichting bij het vastgestelde plan zou blijken dat concrete plannen bestaan voor de aanleg van de zogenoemde Noordtangent vormt geen rechtvaardiging voor het niet indienen van een zienswijze, nu het vastgestelde plan deze aanleg niet mogelijk maakt.
Het beroep van [appellant sub 1B] is dan ook niet-ontvankelijk.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Met het plan is beoogd de vestiging van een middelbare school en een sporthal op een evenemententerrein ten noorden van Veghel mogelijk te maken.
2.4. [appellant sub 1A] heeft bezwaar tegen de Noordtangent, een verbindingsweg tussen de Middegaal en de Vorstenbosscheweg, die in de toekomst naar hij stellig verwacht zal worden aangelegd nabij het plangebied. Hij stelt dat het voorliggende plan de aanleg van deze weg noodzakelijk zal maken. Gelet op de samenhang tussen beide ontwikkelingen, voert hij aan dat de Noordtangent ten onrechte niet is opgenomen in het plan. Daarom zijn bij dit plan ook de gevolgen van de Noordtangent voor de waterhuishouding, de natuurwaarden, het wegverkeerslawaai, de luchtkwaliteit, de economische uitvoerbaarheid van het plan en het woon- en leefklimaat in de omgeving ten onrechte niet betrokken, zo betoogt [appellant sub 1A]. Verder voert hij aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar het sluipverkeer dat op gang zal komen in de periode totdat de Noordtangent is aangelegd.
2.4.1. Volgens het college vindt ontsluiting van de school en sporthal voor het gemotoriseerde verkeer met name plaats aan de noordzijde van de school via een bestaande toegangsweg.
2.4.2. Gelet op de systematiek van de WRO komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. De raad en het college hebben aannemelijk gemaakt dat het plan een adequate mogelijkheid biedt om het plangebied te ontsluiten voor het gemotoriseerde verkeer en dat de aanleg van dit plan niet tot gevolg heeft dat aanleg van de Noordtangent noodzakelijk wordt. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat tussen de eventuele aanleg van de Noordtangent en het voorliggende plan een zodanige samenhang bestaat dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de raad om de gronden waarop de Noordtangent mogelijk wordt aangelegd niet te betrekken bij het voorliggende plan. Het college heeft de gevolgen van een eventuele aanleg van de Noordtangent dan ook niet hoeven betrekken bij zijn besluit omtrent goedkeuring van het voorliggende plan.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1A] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1A] is ongegrond.
2.5. De Wa-Kwai is een sportvereniging die is gevestigd nabij het plangebied. Zij voert aan dat de bereikbaarheid van de sportvereniging achteruit zal gaan als gevolg van de voorziene vestiging van een middelbare school op gronden nabij de sportvereniging die thans worden gebruikt als parkeerplaats. De Wa-Kwai betoogt verder dat zij als gevolg van het plan niet meer kan voldoen aan veiligheidsvoorschriften op het gebied van bereikbaarheid.
2.5.1. Het college kan instemmen met de ontsluiting van het plangebied en met de stedenbouwkundige opzet van het plan. Volgens het college hecht het gemeentebestuur grote waarde aan de aanleg van een parkeerhart, zodat de parkeervoorzieningen uitwisselbaar zijn tussen de school en de verschillende verenigingen, en aan een scheiding tussen gemotoriseerd verkeer en fiets- en voetgangersverkeer. De Wa-Kwai kan geen rechten ontlenen aan de huidige aan het perceel grenzende parkeerplaatsen, aldus het college.
2.5.2. Ten aanzien van de vrees van De Wa-Kwai voor een verminderde bereikbaarheid, is ter zitting naar voren gekomen dat deze met name verband houdt met de mogelijke afsluiting van een weg die thans onder meer dient als toegangsweg tot de sportvereniging. Het voorliggende plan staat niet in de weg aan voortzetting van dit gebruik als toegangsweg en voorziet niet in een afsluiting daarvan. Gelet op het voorgaande is de eventuele afsluiting van de toegangsweg tot De Wa-Kwai in deze procedure niet aan de orde. Ook de wens van De Wa-Kwai om ter plaatse een parkeerverbod in te stellen, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Ter zitting heeft de raad overigens toegelicht dat voor afsluiting van de weg nog nadere besluitvorming is vereist en dat het veiligheidsaspect daarbij een belangrijke rol zal spelen.
De Wa-Kwai heeft er op gewezen dat in de situatie die de raad voor ogen staat het parkeerterrein zal worden gerealiseerd op een afstand van minimaal 150 meter tot de sportvereniging, waardoor de veiligheid van haar jeugdleden in het gedrang komt bij het overbruggen van deze afstand. Zij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van het plan een verkeersonveilige situatie zal ontstaan. Overigens streeft de raad er naar om ten behoeve van de verkeersveiligheid gemotoriseerd verkeer te scheiden van fietsers en voetgangers.
Hoewel de parkeersituatie voor De Wa-Kwai zal verslechteren als gevolg van het plan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat zij door de beoogde locatie voor het parkeerterrein in het plangebied in verhouding tot de met het plan te dienen doelen onevenredig zwaar in haar belangen wordt getroffen, zodat het college om die reden geen goedkeuring had mogen verlenen aan het plan.
2.6. De conclusie is dat hetgeen De Wa-Kwai heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van De Wa-Kwai is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1B];
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voor het overige, en het beroep van de vereniging "De Wa-Kwai" geheel, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.C. van Geel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Geel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
208-528.