
Jurisprudentie
BI4984
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806889/1/M2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200806889/1/M2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) een hogere waarde als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld voor de nieuw te bouwen studentenwoningen aan de Rotterdamseweg 139 te Delft.
Uitspraak
200806889/1/M2.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Octatube Space Structures B.V., gevestigd te Delft,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) een hogere waarde als bedoeld in artikel 83 van de Wet geluidhinder voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vastgesteld voor de nieuw te bouwen studentenwoningen aan de Rotterdamseweg 139 te Delft.
Bij besluit van 23 juli 2008 heeft het college het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Octatube Space Structures B.V. (hierna: Octatube B.V.) hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Octatube B.V. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2009, waar Octatube B.V., vertegenwoordigd door mr. S.J.P.A.M. van Herpen en ir. B.L. van Gelder, en het college, vertegenwoordigd door B.P.G. Coremans, werkzaam bij de gemeente, en mr. drs. F.P. van der Linden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Uit artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder volgt dat voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB(A) als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan deze waarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Uit artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder volgt dat bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde kan worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Uit artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder volgt, voor zover hier van belang, dat het college slechts toepassing kan geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de weg, van de gevel van de betrokken woningen tot de hoogste toelaatbare geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.2. Octatube B.V. stelt dat het college in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die het realiseren van de studentenwoningen inhoudt voor haar bedrijfsvoering. Gezien de gevolgen van het bestreden besluit voor de bedrijfsvoering van Octatube B.V had het college volgens haar maatregelen moeten treffen, zoals het verplaatsen van de door haar gedreven inrichting.
2.3. In deze procedure staat ter beoordeling of het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot het vaststellen van een hogere waarde dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting voor de nieuw te bouwen studentenwoningen aan de Rotterdamseweg 139. In artikel 110a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder is geregeld onder welke omstandigheden het college van deze bevoegdheid gebruik mag maken. De gevolgen voor de bedrijfsvoering van nabijgelegen bedrijven, ter plaatse waarvan geen hogere waarden zijn vastgesteld, spelen daarbij geen rol. De beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Kalter
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
325-492.