Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4987

Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807040/1/H2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.


Uitspraak

200807040/1/H2. Datum uitspraak: 27 mei 2009 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 augustus 2008 in zaak nr. 07/7293 in het geding tussen: [appellant] en de raad van de gemeente Den Haag. 1. Procesverloop Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de raad van de gemeente Den Haag (hierna: de gemeenteraad) het verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen. Bij besluit van 20 september 2007 heeft de gemeenteraad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 27 augustus 2008, verzonden op 3 september 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2009, waar [appellant], in persoon, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan of een vrijstellingsbesluit, als bedoeld in artikel 19 van deze wet, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe. 2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 2.3. [appellant] is sedert 16 mei 1978 eigenaar van het appartementsrecht [locatie] te [woonplaats], kadastraal bekend [gemeente], sectie […], nummer […] (hierna: het appartement). [appellant] heeft verzocht om vergoeding van de schade die hij stelt te lijden als gevolg van de bij besluit van 18 februari 2004 krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling van het op 8 januari 1979 vastgestelde bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-West" ten behoeve van de bouw van een appartementengebouw (70 woningen, kinderdagverblijf en voorzieningen ten behoeve van kompaanwoningen) met een parkeervoorziening op de percelen Kompasstraat/Vuurbaakstraat ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Den Haag, sectie AH, nummers 2976, 2977, 3113, 3848 en 3850 (hierna: het appartementencomplex). Hij heeft voorts verzocht om vergoeding van schade ten gevolge van de inwerkingtreding van het op 25 november 2004 door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-West, 2e herziening (Kompasstraat/Vuurbaakstraat)". 2.4. De gemeenteraad heeft het bij brief van 15 juli 2005 door [appellant] ingediende verzoek om vergoeding van planschade ter advisering voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Volgens het advies van de SAOZ van september 2006 kan ingevolge het vrijstellingsbesluit van 18 februari 2004 op de gronden ten zuidwesten van het appartement op een kortste afstand van ongeveer 535 m een appartementengebouw met een parkeervoorziening worden gerealiseerd met een hoogte van ongeveer 12,5 m tot ongeveer 25,5 m, terwijl ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-West" op die gronden bebouwing ten behoeve van sociaal-culturele doeleinden en maatschappelijk werk met een goothoogte van maximaal 5,5 m, alsmede woningen met goothoogten variërend van 7,5 m tot maximaal 15 m met een kap waren toegestaan. Gelet op de forse tussengelegen afstand van ongeveer 535 m kan volgens het advies van de SAOZ niet in redelijkheid worden gesteld dat, ondanks de toegenomen hoogte van de bebouwing, door de huidige bouwmogelijkheden een aantasting van het uitzicht, de privacy en/of de situeringswaarde van het appartement ontstaat. In het advies wordt voorts gesteld dat de desbetreffende gronden ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-West, 2e herziening (Kompasstraat/Vuurbaakstraat)" een woonbestemming hebben, bedoeld voor meergezinshuizen met bijbehorend erf en welzijnsvoorzieningen met bijbehorend erf, waarbij de hoogte van de bebouwing varieert van 26 m ten opzichte van Nieuw Amsterdams Peil (hierna: NAP) tot 38 m ten opzichte van NAP. Volgens het advies kan, ondanks dat de hoogte van de bebouwing nogmaals is toegenomen, gezien de tussengelegen afstand niet in redelijkheid worden gesteld dat door de huidige bouwmogelijkheden een aantasting van het uitzicht, de privacy en/of de situeringswaarde van het appartement ontstaat. Volgens het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 3 juli 2007 is het advies van de SAOZ volledig en concludent en kan dit als uitgangspunt dienen voor de besluitvorming door de gemeenteraad. Gelet op de vrij grote afstand tussen het appartement en de nieuwe bebouwing zijn de door [appellant] ondervonden nadelen, veroorzaakt door het uitzichtverlies op bijvoorbeeld de vuurtoren, volgens het advies niet zodanig van omvang dat kan worden volgehouden dat ten gevolge van het planologisch mogelijk maken van die bebouwing het appartement in waarde is gedaald. De gemeenteraad heeft deze adviezen ten grondslag gelegd aan zijn besluit van 20 september 2007. Ter zitting heeft de gemeenteraad afstand genomen van het in het advies van de SAOZ vermelde standpunt dat de maximale hoogte van de bebouwing ten opzichte van die welke ingevolge het vrijstellingsbesluit was toegestaan, nogmaals is toegenomen. De gemeenteraad heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de toegestane maximale hoogte van de bebouwing onder het vigerende bestemmingsplan "Scheveningen Dorp-West, 2e herziening (Kompasstraat/Vuurbaakstraat)" niet is gewijzigd. Hiertoe heeft de gemeenteraad aangevoerd dat de bouwhoogtes die in dit verband in het advies van de SAOZ worden genoemd, bouwhoogtes ten opzichte van NAP betreffen, terwijl blijkens de bouwtekening het peil ter plaatse ongeveer 13,5 m boven NAP is gelegen, zodat er geen verschil bestaat tussen de ingevolge het geldende bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogtes en die welke ingevolge het vrijstellingsbesluit waren toegestaan. Nu dit niet aan de conclusie in het advies van de SAOZ afdoet, is er volgens de gemeenteraad geen aanleiding dat advies gebrekkig te achten. 2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in een planologisch nadeliger situatie is geraakt. Hiertoe voert [appellant] aan dat het appartementencomplex in ernstige mate het vrije uitzicht vanuit het appartement op het gebied dat, naar hij stelt, Mesdag in zijn Panorama heeft geschilderd, alsmede het zicht op de vuurtoren belemmert en dat de waarde van het appartement daardoor is verminderd. 2.5.1. Weliswaar zal het uitzicht vanuit het appartement, waaronder het zicht op de vuurtoren, veranderen, maar gezien de afstand van ongeveer 535 m tussen het appartement en het appartementencomplex is in het advies van de SAOZ van september 2006 voldoende gemotiveerd dat, ondanks de toegenomen maximale hoogte van de op de gronden ten zuidwesten van het appartement mogelijke bebouwing, het uitzicht, de privacy en/of de situeringswaarde van het appartement door die bouwmogelijkheden niet worden aangetast en dat de planologische wijzigingen voor [appellant] niet leiden tot planologisch nadeel waaruit schade in de vorm van waardevermindering van het appartement voortvloeit. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de gemeenteraad zich niet op het advies van de SAOZ had mogen baseren en bij zijn besluitvorming van een onjuiste planvergelijking is uitgegaan. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen en heeft eveneens terecht geoordeeld dat het door [appellant] overgelegde taxatierapport van V & W Era Makelaars van 31 juli 2006 niet tot een ander oordeel kan leiden, reeds omdat daarin geen vergelijking is gemaakt van de opeenvolgende planologische regimes. 2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat. w.g. Slump w.g. Groenendijk lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009 164-505.