
Jurisprudentie
BI4989
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807572/1/H2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807572/1/H2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 29 januari 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de Raad) de aanvraag van [appellant] om toevoeging afgewezen.
Uitspraak
200807572/1/H2.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 augustus 2008 in zaak nr. 07/3089 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de Raad) de aanvraag van [appellant] om toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft de Raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 augustus 2008, verzonden op 1 september 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State op 13 oktober 2008 per fax ingekomen, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 25 november 2008.
De Raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2009, waar de Raad, vertegenwoordigd door R.B. van Dijken, werkzaam bij de Raad, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 24, derde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) bevat de aanvraag om een toevoeging een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
Ingevolge het tweede lid kunnen bij de in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt geen toevoeging verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.
Ter nadere invulling van zijn in onder meer artikel 28 van de Wrb neergelegde bevoegdheid heeft de Raad beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het Handboek Toevoegen, uitgave april 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 13, bij artikel 28 van de Wrb, van het Handboek, voor zover thans van belang, is voor de in artikel 8, eerste lid, van het Brt genoemde zaken de rechtsbijstand op basis van een toevoeging uitgesloten, omdat dit eenvoudige, niet feitelijk of juridisch ingewikkelde zaken betreft die normaliter zonder rechtsbijstand afgehandeld kunnen worden. Door de toevoeging van een tweede lid wordt een algemene uitzonderingsbepaling gecreëerd om wel een toevoeging te verstrekken voor de in het eerste lid genoemde zaken, indien de bijzondere juridische of feitelijke ingewikkeldheid van het geval dat vereist. Indien een beroep wordt gedaan op deze uitzonderingsgrond, zal de aanvraag om rechtsbijstand met een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt ter zake doende moeten worden gemotiveerd. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de (geestelijke) gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat er sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid.
Volgens aantekening 19, bij artikel 28 van de Wrb, van het Handboek, voor zover thans van belang, komt het een enkele keer voor dat de belastingdienst een aanslag oplegt omdat niet tijdig aangifte is gedaan. Dat wordt een ambtshalve aanslag genoemd. Op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b (lees: onder e), van het Brt wordt voor een bezwaarschrift tegen een dergelijke ambtshalve aanslag niet toegevoegd. Een dergelijk bezwaarschrift behelst namelijk niet anders dan het alsnog doen van de vereiste aangifte. In belastingzaken wordt geen toevoeging verleend indien de gronden van het bezwaar feitelijk zijn. Indien de gronden juridisch van aard zijn en te maken hebben met de toepassing of uitleg van rechtsregels kan een toevoeging worden aangevraagd. Om te kunnen beoordelen of de gronden juridisch dan wel feitelijk van aard zijn moeten deze worden aangetoond.
2.2. Niet in geschil is dat de aanvraag van [appellant] om toevoeging betrekking heeft op het inbrengen van bedenkingen tegen de kennisgeving van de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) van 20 december 2006 van het belopen van een vergrijpboete, dat een aanvraag om toevoeging in de bedenkingenfase is gelijk te stellen met een aanvraag om toevoeging in de bezwaarfase en dat, in het verlengde van het uitgangspunt dat in de bezwaarfase in beginsel geen recht op toevoeging bestaat, ook in de daaraan voorafgaande bedenkingenfase in beginsel geen dergelijk recht bestaat.
2.3. Bij het besluit op bezwaar heeft de Raad de afwijzing van de toevoegingsaanvraag van [appellant] in stand gelaten. De Raad heeft zich hierbij, in navolging van het advies van de Commissie voor bezwaar, op het standpunt gesteld dat in belastingzaken geen toevoeging wordt verleend, indien de gronden van het bezwaar feitelijk van aard zijn. Indien de gronden juridisch van aard zijn en te maken hebben met de toepassing of uitleg van rechtsregels kan een toevoeging worden aangevraagd. Om te kunnen beoordelen of de gronden juridisch dan wel feitelijk van aard zijn moeten deze worden aangetoond, aldus de Raad. Het argument van [appellant] dat de regelgeving op het gebied van de belasting op personenauto's en motorrijwielen (hierna: bpm) voor hem ondoorgrondelijk is, betekent volgens de Raad niet dat sprake is van een juridisch complexe zaak.
2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank het besluit op bezwaar ten onrechte heeft getoetst aan het Handboek, aangezien dit ten tijde van het indienen van zijn toevoegingsaanvraag op 4 januari 2007 nog niet gold, is tevergeefs. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat ter beoordeling voorligt het besluit op bezwaar van 31 juli 2007 en dat dient te worden uitgegaan van de beleidsregels die ten tijde van dat besluit golden. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor een ander oordeel.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij juridische gronden heeft aangevoerd en ten onrechte heeft overwogen dat de Raad heeft mogen aannemen dat van een geschil van feitelijke aard sprake was. Daarnaast noopte de bijzondere feitelijke ingewikkeldheid van de zaak volgens [appellant] tot het in afwijking van artikel 8, eerste lid, van het Brt verlenen van een toevoeging, aangezien hij, wat betreft de bpm, geen kennis van zaken heeft en zaken op dat gebied voor hem onbehandelbaar waren. In dit verband heeft hij een beroep gedaan op artikel 8, tweede lid, van het Brt.
2.5.1. Volgens aantekening 19, bij artikel 28 van de Wrb, van het Handboek behelst een bezwaarschrift tegen een door de Belastingdienst ambtshalve opgelegde aanslag omdat niet tijdig aangifte is gedaan, niet meer dan het alsnog doen van de vereiste aangifte en moeten de gronden van het bezwaar tegen een ambtshalve aanslag worden aangetoond om te kunnen beoordelen of deze juridisch dan wel feitelijk van aard zijn.
In zijn toevoegingsaanvraag heeft [appellant] gesteld dat hij het niet eens is met de kennisgeving van de Belastingdienst ter zake van het belopen van een vergrijpboete en het naheffen van de niet betaalde bpm, omdat hij geen auto heeft ingevoerd. Gezien het in de aanvraag gestelde heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het in het desbetreffende geschil met de Belastingdienst gaat om de feitelijke vraag of daadwerkelijk een auto is ingevoerd. Met de enkele stelling in zijn bezwaarschrift dat de afwijzing van zijn toevoegingsaanvraag onbegrijpelijk is, aangezien de regelgeving op het gebied van de bpm voor hem onbekend en ondoorgrondelijk is, terwijl het financiële belang aanzienlijk was, heeft [appellant] niet aangetoond dat de gronden van zijn bedenkingen tegen de kennisgeving van de Belastingdienst juridisch van aard zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de Raad heeft mogen aannemen dat die gronden betrekking hadden op een geschil van feitelijke aard.
2.5.2. Volgens aantekening 13, bij artikel 28 van de Wrb, van het Handboek zal, indien een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 8, tweede lid, van het Brt, de aanvraag om rechtsbijstand met een beroep op die bepaling ter zake doende moeten worden gemotiveerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen uitdrukkelijk beroep op deze uitzonderingsgrond heeft gedaan. Voor zover [appellant] impliciet een beroep op de hiervoor genoemde bepaling heeft gedaan, wordt overwogen dat volgens voormelde aantekening 13 het niet beschikken over juridische kennis niet maakt dat het gaat om een bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid. De enkele stelling van [appellant] in zijn bezwaarschrift dat de regelgeving op het gebied van de bpm voor hem onbekend en ondoorgrondelijk is, heeft de Raad dan ook terecht onvoldoende geacht om aan te nemen dat het in dit geval ging om een bijzondere feitelijk of juridisch ingewikkelde belastingzaak. Met de rechtbank wordt derhalve geoordeeld dat de Raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestond om in afwijking van artikel 8, eerste lid, van het Brt een toevoeging te verlenen.
2.5.3. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de slotsom is gekomen dat het besluit van de Raad tot afwijzing van de gevraagde toevoeging juist is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Groenendijk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
164-505.