
Jurisprudentie
BI4993
Datum uitspraak2009-05-27
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807576/1/M1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200807576/1/M1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) voor zover hier van belang, op grond van de artikelen 4.2.4 en 4.2.11, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam drie locaties op de Bergsingel met locatienummers 7, 9 en 10 aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Uitspraak
200807576/1/M1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van mei 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) voor zover hier van belang, op grond van de artikelen 4.2.4 en 4.2.11, derde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam drie locaties op de Bergsingel met locatienummers 7, 9 en 10 aangewezen voor de plaatsing van ondergrondse containers ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval.
Bij besluit van 16 september 2008 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ten dele gegrond verklaard en ten dele niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2008, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. drs. S.J. Brunia, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, en drs. J.M.O. Scholten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij de beslissing op bezwaar heeft het college besloten de bezwaren van [appellante] gegrond te verklaren, voor zover deze betrekking hebben op containerlocatie 7 en daarbij het besluit van mei 2008 ten aanzien van containerlocatie 7 herroepen. Verder is besloten de bezwaren ten aanzien van containerlocaties 9 en 10 niet-ontvankelijk te verklaren, omdat [appellante] niet is aan te merken als belanghebbende.
2.2. Het beroep beperkt zich tot het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren ten aanzien van de aanwijzing van de containerlocaties 9 en 10. In geschil is of [appellante] is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Ter zitting is komen vast te staan dat de loopafstand tussen de woning van [appellante] en containerlocatie 9, welke is gelegen op de hoek met de Berkelselaan tussen de huisnummers 90 tot en met 96, ongeveer 215 meter bedraagt en de loopafstand tot containerlocatie 10, welke is gelegen op de Bergsingel ter hoogte van huisnummer 150 aan de overzijde van de straat ter hoogte van de woning van [appellante], ongeveer 150 meter bedraagt. [appellante] behoort volgens het college niet tot de beoogde groep gebruikers van deze containers. Momenteel maakt [appellante] gebruik van de tijdelijke containers op locatie 7. Deze locatie is ten opzichte van de oorspronkelijke locatie opgeschoven richting de Bergselaan, maar voor de aanwijzing van deze locatie voor een ondergrondse afvalcontainer wordt volgens het college een nieuw besluit voorbereid.
Wat betreft de eventuele zichthinder stelt de Afdeling vast dat er vanuit de woning van [appellante] geen direct zicht is op locatie 9. Ten aanzien van locatie 10 is de Afdeling uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de container hemelsbreed op ongeveer 55 meter afstand is gelegen van de woning van [appellante] maar dat direct zicht op de container niet mogelijk is. In dit opzicht is van belang dat de Bergsingel een straat is met eenrichtingsverkeer met in het midden een brede watergang omringd door bomen en andere begroeiing. Bovendien staan aan de zijkanten van de Bergsingel auto's geparkeerd en komen de vulopeningen van de containers ter plaatse van het trottoir op geringe hoogte boven de grond te staan.
Gelet op het voorgaande en nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt milieugevolgen te ondervinden van de locaties 9 en 10, kan [appellante] naar het oordeel van de Afdeling niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij kon dus geen bezwaar maken ten aanzien van het besluit tot aanwijzing van de locaties 9 en 10 voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer ten behoeve van de inzameling van huishoudelijk afval. Het college heeft haar bezwaar in zoverre dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Plambeck
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van Staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
159-590.