Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI4996

Datum uitspraak2009-05-20
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4766 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nader besluit ter uitvoering van de uitspraak van de Raad. Rugklachten, maagklachten, zwangerschap. De Raad oordeelt dat het onderzoek door de bvanaar de arbeidsongeschiktheid van appellante op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is genoegzaam gemotiveerd dat appellante per 31 januari 2003 in staat was tot haar arbeid, zodat terecht met ingang van laatstgenoemde datum het recht op ziekengeld is beëindigd.


Uitspraak

08/4766 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juli 2008, 07/2649 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 20 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 2 augustus 2006, 04/5902 ZW. Daarin heeft de Raad onder meer geoordeeld dat het Uwv zich, teneinde de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet (ZW) vast te stellen, alsnog een beeld diende te vormen van de gezondheidstoestand van appellante op en na 31 januari 2003, waarbij medische informatie uit de behandelend sector - die destijds niet is ingewonnen - wellicht inzicht zou kunnen geven. De Raad heeft daarbij, onder meer, aan het Uwv opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van zijn uitspraak. 1.2. Ter uitvoering van de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 8 mei 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit) waarbij, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts, het standpunt is gehandhaafd dat appellante op 31 januari 2003 niet arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 19 ZW en dat het recht op ziekengeld per genoemde datum daarom diende te worden beëindigd. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante voor haar eigen werk als productiemedewerkster op en na de datum van 31 januari 2003 en dat daarmee op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2006. 3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op lichamelijke en psychische gronden niet in staat is tot het verrichten van haar arbeid als productiemedewerkster en dat het Uwv op basis van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake meer zou zijn van arbeidsongeschiktheid op 31 januari 2003. 4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende. 4.1. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Daaruit blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling blijkens zijn rapportage van 3 mei 2007 onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante voor haar eigen werk als productiemedewerkster per 31 januari 2003. In dat verband is informatie verkregen van de huisarts C.N. Teygeler en van de verloskundige H.J.A. Nuijten en is appellante door de bezwaarverzekeringsarts gezien op 19 april 2007 en 3 mei 2007. In zijn rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat appellante op 31 januari 2003 ongeveer vier maanden zwanger was en dat de door haar geclaimde rugklachten niet nader zijn gedocumenteerd dan alleen de vermelding ’rugklachten’. Als appellante hierdoor enigszins beperkt zou zijn, dan is zij volgens de bezwaarverzekeringsarts gezien de werkomschrijving voor haar werk geschikt te achten. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was er geen reden om aan te nemen dat de rugklachten werden veroorzaakt door de (nog niet ver gevorderde) zwangerschap. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de maagklachten geen reden zijn om beperkingen ten aanzien van de arbeid aan te nemen en kan ten aanzien van de psychische klachten uit de gegevens van de huisarts niet worden opgemaakt dat zij zich daarmee in die tijd tot de huisarts heeft gewend, of dat sprake is geweest van een psychische stoornis die behandeling behoefde. Zo er psychische klachten waren, dan zijn deze volgens de bezwaarverzekeringsarts niet veroorzaakt door de zwangerschap. Naar het oordeel van de Raad heeft het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts naar de arbeidsongeschiktheid van appellante op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is genoegzaam gemotiveerd dat appellante per 31 januari 2003 in staat was tot haar arbeid, zodat terecht met ingang van laatstgenoemde datum het recht op ziekengeld is beëindigd. Nu door appellante ook in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. 4.2. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) T.J. van der Torn. KR