Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5008

Datum uitspraak2004-02-04
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers181857
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen onrechtmatig handelen Staat. Willekeurverbod.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE sector civiel recht - enkelvoudige kamer Vonnis in de zaak met rolnummer 02-1718 van: [eiser A.] en de vennootschap onder firma [A.], wonende, respectievelijk gevestigd te [plaats], eisers, procureur: mr. A. Schippers, tegen de Staat der Nederlanden (ministeries van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage, gedaagde, procureur: mr. J.W.H. van Wijk. Partijen worden hierna aangeduid als '[eiser]' (in mannelijk enkelvoud) en 'de Staat'. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken: - de dagvaarding van 29 mei 2002, met producties; - de conclusie van antwoord, met producties; - de conclusie van repliek, met producties; - de conclusie van dupliek. RECHTSOVERWEGINGEN 1. Feiten 1.1. [eiser] dreef tot voor enige jaren een melkveehouderijbedrijf in [plaats]. De veestapel bestond eind 1999 uit ruim 110 melkkoeien en ruim 100 stuks jongvee. De binnen het bedrijf geproduceerde melk werd voor een deel geleverd aan zuivelcoöperatie Friesland Coberco Dairy Foods (de melkfabriek) en voor een deel verwerkt tot melkproducten die rechtstreeks of via supermarkten aan consumenten werden geleverd. 1.2. In 1999 werd [eiser] in zijn bedrijf geconfronteerd met ziekteverschijnselen bij het vee, zoals sterke vermagering, ontstoken hoeven, oppervlakkige ontstekingen en doodgeboren kalveren. Intensieve begeleiding door de veearts leidde niet tot een oplossing voor deze gezondheidsproblemen. 1.3. Op 29 november 1999 hebben de toenmalige Inspectie Gezondheidsbescherming, Waren en Veterinaire Zaken van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid (de Inspectie) en de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) een gezamenlijke inspectie uitgevoerd op het bedrijf van [eiser]. In het door de adjunct-inspecteur veterinair dr. U. Vecht op 2 december 1999 opgemaakte verslag van bevindingen is geconcludeerd dat vlees en melk die van dit bedrijf afkomstig zijn, niet geschikt zijn voor menselijke consumptie. Bij brief van 3 december 1999 is door het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan [eiser] meegedeeld dat op zijn bedrijf bij zijn runderen ernstige ziekteverschijnselen zijn vastgesteld, van dien aard dat gevaar voor de volksgezondheid niet is uit te sluiten. 1.4. Voormelde dr. Vecht heeft bij een bezoek aan [eiser] op 3 december 1999 mondeling meegedeeld dat alle van zijn bedrijf afkomstige melk- en zuivelproducten met ingang van die dag te beschouwen zijn als hoog-risicomateriaal in de zin van de Destructiewet en ter destructie dienen te worden afgevoerd. Bij brief van 6 december 1999 is deze aanzegging bevestigd, onder bijvoeging van het onder 1.3 vermelde verslag en mededeling dat [eiser] ingevolge de Destructiewet verplicht is zijn medewerking te verlenen aan de voor de afvoer noodzakelijke acties. 1.5. De Inspectie heeft haar bevindingen telefonisch meegedeeld aan de melkfabriek en aan het Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ), een door de Nederlandse zuivelindustrie opgerichte privaatrechtelijke controle-instantie. 1.6. Bij brief van 5 januari 2000 heeft de hoofdinspecteur veterinair aan [eiser] onder meer doen weten dat, zodra deze de overtuiging heeft dat zijn vee weer gezond is, de Inspectie op afroep beschikbaar is om de situatie opnieuw te beoordelen. 1.7. In juli 2000 heeft de Staat de rundveestapel van [eiser] overgenomen voor een bedrag van ƒ 603.755,-. Dit bedrag is vastgesteld op grond van een taxatie door twee onafhankelijke taxateurs op basis van waardering van de runderen in gezonde toestand. 2. Geschil 2.1. [eiser] stelt dat door of in opdracht van de Staat jegens hem onrechtmatig is gehandeld, aangezien zijn bedrijf feitelijk is geblokkeerd, dit feitelijk optreden willekeurig was en een schadeloosstelling voor dit optreden - gelet op het beginsel van de "égalité devant les charges publiques" - niet had mogen ontbreken. Op die gronden vordert hij de Staat te veroordelen tot vergoeding van de door hem geleden schade, nader op te maken bij staat, alsmede de proceskosten, waaronder de kosten van het op zijn verzoek gehouden voorlopig getuigenverhoor. Doordat hij geen melk meer mocht leveren aan de zuivelcoöperatie en de bereiding van boerderijzuivelproducten uit eigen melk werd verboden, zijn de bestaande afzetmogelijkheden teniet gegaan, waardoor [eiser] ernstige schade heeft geleden. Een herstart is niet verantwoord, aangezien het consumentenvertrouwen niet langer aanwezig is. Daarnaast hebben [eiser] en zijn gezin psychische schade geleden. Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat dezelfde zogenaamde "slijterproblemen" zich bij veel andere bedrijven voordeden, terwijl dit bij de Staat bekend was en tegen deze bedrijven niet werd opgetreden, dat het feitelijk optreden niet was gebaseerd op enige tevoren vastgestelde beleids- of gedragslijn en dat het onderzoek waarop dit optreden was gebaseerd, onzorgvuldig en onvolledig was en bovendien is uitgevoerd door een daartoe niet gekwalificeerd en onvoldoende geïnformeerd onderzoeker. 2.2. De Staat voert gemotiveerd verweer. 3. Beoordeling 3.1. De Staat heeft ten verweer onder meer aangevoerd dat de Inspectie in wezen niets anders heeft gedaan dan [eiser] de reeds ingevolge de wet op hem rustende verplichtingen in herinnering te brengen. De rechtbank kan de Staat hierin niet volgen, aangezien ook mededelingen naar buiten zijn gedaan (zie hierboven onder 1.5). De Staat heeft niet gemotiveerd betwist dat de afzet van melk daardoor feitelijk werd stilgelegd. Daar komt bij dat de mededelingen aan [eiser] zelf het karakter hadden van een aanzegging van handhavend optreden, die er duidelijk op gericht was hem ertoe te bewegen te stoppen met het afzetten van melk en van door hem zelf bereide zuivelproducten. Het doen van zodanige externe mededelingen en aanzeggingen kan onrechtmatig zijn wegens strijd met het willekeurverbod, indien deze van elke grond zijn ontbloot. 3.2. Bij een verstoring van de zichtbare algemene gezondheidstoestand van de koeien mag krachtens de Warenwet en de Landbouwkwaliteitswet rauwe melk van die dieren niet voor de bereiding van melkproducten of consumptiemelk worden gebruikt. Het in de brief van 6 december 1999 neergelegde standpunt van de Inspectie is gebaseerd op artikel 2 van de Destructiewet, waarin onder meer melk die residuen bevat van stoffen die gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier, tot hoog-risicomateriaal wordt gerekend. De Staat leidt uit deze wetgeving en de door de Inspectie bij [eiser] aangetroffen gezondheidssituatie van de dieren af, dat alle melk die van zijn bedrijf afkomstig was niet meer voor humane consumptie mocht worden bestemd. 3.3. In reactie op het verweer van de Staat heeft [eiser] betoogd dat niet al zijn dieren ziek waren, dat na uitgebreid onderzoek in de geproduceerde melk niets afwijkends is aangetroffen en dat de Inspectie niet heeft onderkend dat het hier een "slijterbedrijf" betrof. Uit al die stellingen volgt echter niet dat de van het bedrijf van [eiser] afkomstige melk, anders dan de Inspectie naar aanleiding van de rapportage van 2 december 1999 heeft geconcludeerd, wel voor menselijke consumptie mocht worden bestemd. [eiser] heeft ook geen gebruik heeft gemaakt van het ongeveer een maand later aan hem gedane aanbod om zijn veestapel te laten herkeuren, waarmee hij zijn schade eventueel had kunnen beperken. Dat de algemene gezondheidstoestand van het vee niet zodanig was dat de rauwe melk die bestemming kon krijgen, vindt bevestiging in de eigen stelling van [eiser] dat zijn rundveestapel niet gezond was. Nu op grond van het door [eiser] gestelde niet kan worden geconcludeerd dat de Inspectie in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot haar standpunt, houdt de rechtbank het ervoor dat van strijd met het willekeurverbod geen sprake is. 3.4. Het enkele feit dat niet op dezelfde wijze tegen andere bedrijven met vergelijkbare problemen is opgetreden, maakt het optreden namens de Staat tegen de melkafzet van [eiser] niet onrechtmatig. Gesteld noch gebleken is dat bij die bedrijven eveneens inspecties zijn uitgevoerd en dat de uitkomsten daarvan even alarmerend waren. 3.5. Hetgeen onder 3.1 is overwogen brengt niet met zich dat de aan [eiser] gedane aanzegging vergezeld diende te gaan van een aanbod tot schadeloosstelling. Deze hield immers niet meer in dan een last om aan de bestaande wetgeving te voldoen. 3.6. Gelet op het voorgaande, moet de vordering worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld. BESLISSING De rechtbank wijst de vordering af en veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot aan deze uitspraak begroot op € 193,- aan griffierecht en € 1.170,- aan salaris van de procureur. Aldus gewezen door mr. P.A. Koppen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.