Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5013

Datum uitspraak2009-02-24
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers19.830265-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. In onderhavig geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte, mede gelet op de situatie ter plekke, voldoende voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het naderen van de kruising heeft genomen om die kruising verantwoord te kunnen oversteken. Uit de enkele verkeersfout, het niet verlenen van voorrang aan [slachtoffer], kan niet volgen dat verdachte zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. De ten laste gelegde gedraging is als fout aan te merken doch niet in die mate om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde.


Uitspraak

RECHTBANK ASSEN Sector strafrecht Parketnummer: 19.830265-08 vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 24 februari 2009 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983, wonende [adres]. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 10 februari 2009. De verdachte is verschenen. Tenlastelegging De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij op of omstreeks 11 juli 2008, te Stuifzand, althans in de gemeente Hoogeveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg Oostermaat zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met de door hem, verdachte, bestuurde personenauto en/of zonder de snelheid van de door hem, verdachte, bestuurde personenenauto (voldoende) te verminderen de rijbaan van de Drijberseweg/Kremboong op te rijden, terwijl op de Drijberseweg, die ter plaatse als voorrangsweg is/was aangeduid/aangewezen, een personenauto naderde en/of tot op korte afstand was genaderd, tengevolge waarvan een botsing/aanrijding is ontstaan, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken borstbeen heeft bekomen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, ter zake dat hij op of omstreeks 11 juli 2008, te Stuifzand, althans in de gemeente Hoogeveen, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Oostermaat , de kruising van de Oostermaat met de Drijberseweg/Kremboong, welke wegen zijn aangeduid als een voorrangsweg, is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan [slachtoffer], die met de door haar bestuurde personenauto op de Drijberseweg reed, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen de motorvoertuigen, bestuurd door verdachte en genoemde [slachtoffer], door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging. Vrijspraak De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op. Verdachte reed over de Oostermaat te Stuifzand en naderde de voorrangsweg Drijberseweg/Kremboong te Stuifzand. Verdachte wilde die weg oversteken om over de weg Siberie zijn weg te vervolgen. Verdachte heeft bij het naderen van de kruising de snelheid van zijn voertuig teruggebracht van ongeveer 80 km per uur (de toegestane maximum snelheid) naar ongeveer 30 km per uur vóór het moment dat hij voornoemde voorrangsweg overstak. Het was die dag droog en de zon scheen. Verdachte heeft naar links en naar rechts gekeken en is vervolgens de kruising opgereden. Op de kruising gold voor verdachte geen stopgebod. Vrijwel direct daarna heeft de aanrijding plaatsgevonden waarbij verdachte aan de rechterzijde van zijn auto is aangereden door [slachtoffer] die op de voorrangsweg reed. Zowel bij de politie als op de terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij [slachtoffer] niet heeft zien naderen. Bij de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voor schuld is meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. In onderhavig geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte, mede gelet op de situatie ter plekke, voldoende voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het naderen van de kruising heeft genomen om die kruising verantwoord te kunnen oversteken. Uit de enkele verkeersfout, het niet verlenen van voorrang aan [slachtoffer], kan niet volgen dat verdachte zich roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen. De ten laste gelegde gedraging is als fout aan te merken doch niet in die mate om te kunnen spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de wegenverkeerswet 1994. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het primair ten laste gelegde. Bewijsmotivering Verdachte heeft op de terechtzitting van 10 februari 2009 het subsidiair ten laste gelegde feit erkend. De erkenning van verdachte houdt -kort weergegeven- het volgende in, dat hij: op 11 juli 2008 te Stuifzand het verkeer in gevaar heeft gebracht door bij het oversteken van de Drijberseweg/Kremboong geen voorrang te verlenen aan een van rechts komende personenauto. Als gevolg daarvan is er een aanrijding ontstaan tussen de door verdachte bestuurde auto en de door [slachtoffer] bestuurde auto. Verdachte heeft nadien niet anders verklaard en hij heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom volstaan met een opgave van de overige bewijsmiddelen, te weten: - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag. 5-9) dossier PL033L/08-153614, van 19 september 2008, inhoudende het relaas van verbalisanten; - een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal (pag.12) dossier PL033L/08-153614, van 12 juli 2008, inhoudende de verklaring van [slachtoffer]; Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: hij op 11 juli 2008, te Stuifzand, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Oostermaat , de kruising van de Oostermaat met de Drijberseweg/ Kremboong, welke laatst genoemde twee wegen zijn aangeduid als een voorrangsweg, is opgereden, zonder daarbij voorrang te verlenen aan [slachtoffer], die met de door haar bestuurde personenauto op de Drijberseweg reed, tengevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen de motorvoertuigen, bestuurd door verdachte en genoemde [slachtoffer], door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd. De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring. De verdachte zal van het onder subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht. Kwalificatie Het subsidiair bewezen verklaarde levert op: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht. Strafmotivering De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de eis van de officier van justitie, mr. B.D. van der Burg. De officier van justitie heeft het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen geacht en heeft gevorderd dat de rechtbank de volgende straf zal opleggen: - een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis; - zes maanden rijontzegging, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank zal de officier van justitie niet volgen in haar eis omdat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Het is de eerste maal dat verdachte met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte heeft op de terechtzitting laten blijken dat hij zich verantwoordelijk voelt voor wat er is gebeurd. De aanrijding heeft op verdachte grote indruk gemaakt. Verdachte heeft belangstelling getoond voor het herstelproces van het slachtoffer. Deze omstandigheden dienen naar het oordeel van de rechtbank mee te wegen in de op te leggen straf. De rechtbank is van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke geldboete van 250 euro voldoende recht doet aan de enkele overtreding die de aanrijding veroorzaakte. Bij het vaststellen daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank acht een voorwaardelijke rijontzegging van twee maanden op zijn plaats nu verdachte de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. Toepassing van wetsartikelen De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de rechtbank gelet op de artikelen 178 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994. Beslissing van de rechtbank De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar. De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. De rechtbank veroordeelt de verdachte tot: * een geldboete ten bedrage van € 250,-- met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 5 dagen zal worden toegepast; De rechtbank ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijdsduur van twee maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter en mr. B.I. Klaassens en mr. L.J. Hofstra, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 24 februari 2009, zijnde mr. Klaassens buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.