Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5025

Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3845 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante aan haar verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.


Uitspraak

07/3845 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2007, 06/4070 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B. Mor-Yazir, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. Mor-Yazir. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Bij besluit van 5 januari 2005 heeft het Uwv de aan appellante krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering met ingang van 1 maart 2005 beƫindigd op de grond dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. 1.3. Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 januari 2005 ongegrond verklaard. 1.4. Bij uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 december 2005 (05/2484) is het beroep van appellante tegen het besluit van 29 juni 2005 wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk verklaard. 1.5. Bij brief van 28 maart 2006 is namens appellante verzocht de intrekkingsbeslissing te herzien. 1.6. Het Uwv heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 28 april 2006 omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn. 1.7. Namens appellante is bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 12 oktober 2006 is dit bezwaar ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2006 ongegrond verklaard. 3. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van wat reeds in beroep is aangevoerd. Appellante blijft van mening dat het Uwv op grond van de nader, in november 2005, gestelde diagnose fibromyalgie alsmede de toegenomen psychische klachten had moeten oordelen dat appellante ten tijde van belang, zijnde 1 maart 2005, minder belastbaar was dan is aangenomen. 4.1. De Raad overweegt als volgt. 4.2. In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. 4.3. Allereerst stelt de Raad vast dat het besluit van 29 juni 2005 met de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 december 2005, waartegen geen hoger beroep is ingesteld, in rechte verstaat. 4.4. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellante aan haar verzoek om terug te komen van het intrekkingsbesluit geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. De Raad voegt hieraan toe dat in de brieven van A.A. Kruize, reumatoloog bij het UMC te Utrecht, alsmede van G.J. Dekker, arts bij Eikenboom Centrum Psychosomatiek te Zeist, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn gelegen, omdat deze brieven op zichzelf weliswaar nieuw zijn, maar niet meer dan een gewijzigde visie op de gezondheidstoestand van appellante bevatten, zonder dat daaruit naar voren komt dat zij meer arbeidsbeperkingen heeft, dan door het Uwv is aangenomen. Voor het instellen door de bestuursrechter van een onderzoek door een onafhankelijk medisch deskundige zoals namens appellante ter zitting is verzocht, nog daargelaten of daartoe aanleiding zou bestaan, is in het onderhavige geval geen plaats. Dit is immers niet verenigbaar met de aard en omvang van de toetsing van een besluit gebaseerd op artikel 4:6 van de Awb. 4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier CVG