Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5050

Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-05-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4360 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, in de beschikbare stukken aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid, zoals die is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist te achten. De functies waarop de schatting is gebaseerd zijn in overeenstemming met de voor belastbaarheid van appellant. Ten aanzien van de grief dat de schatting ten onrechte heeft plaatsgevonden op basis van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 april 2009, LJN BH0312, waarin de Raad heeft geoordeeld dat er bij de terugwerking van het overgangsrecht tot 22 februari 2007 geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling.


Uitspraak

08/4360 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juni 2008, 06/2276 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 22 mei 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellant en zijn gemachtigde zijn daar, zoals tevoren was bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 30 november 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 25 januari 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 1.2. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 19 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 25 januari 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit van 25 tot 35%. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 3. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. 3.1. In hoger beroep zijn namens appellant de eerder aangevoerde grieven herhaald. Kort samengevat houden die grieven in dat de belastbaarheid niet juist is vastgesteld omdat appellant ernstiger beperkingen heeft dan is aangegeven en dat de aan hem voorgehouden functies niet voor hem geschikt zijn. Daarnaast is aangevoerd dat de schatting ten onrechte heeft plaatsgevonden op basis van het Schattingsbesluit zoals dat per 1 oktober 2004 is gewijzigd (hierna: het aangepaste Schattingsbesluit). Aanvankelijk zou het Schattingsbesluit zoals dat tot 1 oktober 2004 gold (hierna: het oude Schattingsbesluit) van toepassing blijven voor WAO-gerechtigden die voor of op 1 juli 1954 zijn geboren maar bij Besluit van 29 augustus 2007 (Stb. 2007, 324) is die geboortedatum gewijzigd in 1 juli 1959. Aan die verlaging van de leeftijdsgrens van 50 naar 45 jaar is een terugwerkende kracht gegeven tot 22 februari 2007. Aangevoerd is dat er een verschil in behandeling is ontstaan binnen de groep 45- tot 50-jarigen waartoe appellant, die is geboren [in] 1959, ook behoort. Degenen van de betreffende leeftijdscategorie van wie de arbeidsongeschiktheid op of na 22 februari 2007 is beoordeeld, zagen zich niet geconfronteerd met een zekere periode gedurende welke de arbeidsongeschiktheid bepaald is geweest aan de hand van het aangepaste Schattingsbesluit. Zij die vóór 22 februari 2007 zijn gekeurd, zoals bij appellant het geval is, zagen zich wel met een dergelijke periode geconfronteerd. Dit zou in strijd zijn met het gelijkheidsbeginsel en de redelijkheid en billijkheid. 3.2. De Raad ziet, evenmin als de rechtbank, in de beschikbare stukken aanknopingspunten om de vastgestelde belastbaarheid, zoals die is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist te achten. Ook in hoger beroep zijn geen medische stukken overgelegd waaruit dit zou kunnen blijken. Voorts is de Raad van oordeel dat de functies waarop de schatting is gebaseerd in overeenstemming zijn met de voor appellant geldende belastbaarheid. Ten aanzien van de grief dat er bij de functie gastheer in een gemeentelijk museum (met de SBC-code 342021) sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid in verband met langdurig zitten overweegt de Raad het volgende. In de FML is aangegeven dat voor appellant een beperking geldt voor het zitten. Dit zou gedurende ongeveer een uur achtereen mogelijk zijn gedurende de helft van de werkdag. Bij de beschrijving van de belasting in de genoemde functie is aangegeven dat niet dagelijks tijdens 8 werkuren 2 maal ongeveer 30 minuten achtereen moet worden gezeten. Blijkens het daarbij tussen haakjes gestelde gaat het om soms een hele dag zitten in de kassa afhankelijk van het rooster. De bezwaararbeidsdeskundige J. Kalthof heeft in een rapport van 18 april 2006 opgemerkt dat het in deeltaak werken aan de kassa maar af en toe voorkomt. Dit is minder dan 10% van de werktijd. Voorts is het zonder enige belemmering mogelijk om het zitten naar eigen behoefte af te wisselen met staan of vertreden. Naar het oordeel van de Raad is hiermee voldoende toegelicht dat het zitten in de functie in dit geval geen overschrijding van de belastbaarheid oplevert. Hierbij neemt de Raad mede in aanmerking dat het volgens de functiebeschrijving gaat om een groot kassablok waar men samen met een collega zit, waardoor het aannemelijk voor komt dat er voldoende ruimte is voor het kunnen vertreden en de collega’s elkaar zo nodig even kunnen aflossen. 3.3. Ten aanzien van de grief dat de schatting ten onrechte heeft plaatsgevonden op basis van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 22 april 2009, LJN BH0312, waarin de Raad heeft geoordeeld dat er bij de terugwerking van het overgangsrecht tot 22 februari 2007 geen sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. 4. Uit hetgeen onder 3.2 en 3.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009. (get.) C.W.J. Schoor. (get.) E.M. de Bree. KR