Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5080

Datum uitspraak2008-12-15
Datum gepubliceerd2009-05-27
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/604065-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt de verdachte wegens het onder 1 bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/604065-08 Datum uitspraak: 15 december 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [woonadres]. Raadsvrouwe: mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 augustus 2008, 24 september 2008 en 1 december 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat 1. Primair hij op of omstreeks 27 juni 2007 te Amersfoort, althans in het arrondisssement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, in strijd met bord G11 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gebruik te maken van het verplichte fietspad aldaar en/of (daarbij) (gezien zijn rijrichting) links van het midden van het fietspad te rijden, althans onvoldoende de rechter zijde van die weg/dat fietspad te volgen, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en een hem tegemoetkomende bromfiets, waardoor de bestuurder van die bromfiets (genaamd [aangever]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan; Subsidiair hij, op of omstreeks 27 juni 2007, te Amersfoort, althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres], in strijd met bord G11 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gebruik te maken van het verplichte fietspad aldaar en/of (daarbij) (gezien zijn rijrichting) links van het midden van het fietspad te rijden, althans onvoldoende de rechter zijde van die weg/dat fietspad te volgen, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en een hem tegemoetkomende bromfiets, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd; 2. Primair hij op of omstreeks 27 juni 2007 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, een motorfiets (motorscooter, merk Puch, type Thyphoon, kleur zilver) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die motorfiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; Subsidiair hij op of omstreeks 27 juni 2007 te Amersfoort, in elk geval in Nederland, een motorfiets (motorscooter, merk Puch, type Thyphoon, kleur zilver) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die motorfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; 3. hij, op of omstreeks 27 juni 2007, te Amersfoort, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),welke niet was voorzien van een kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden; 4. hij, op of omstreeks 27 juni 2007, te Amersfoort, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, [adres], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde; Vrijspraak Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 tenlastegelegde. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2007 wordt uiteengezet dat op 27 juni 2007 op [adres] te Amersfoort een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. [adres] betreft een vrijliggend fietspad, als zodanig aangeduid bij de toegangswegen middels borden overeenkomstig model G11 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990. Het door verdachte bestuurde motorrijtuig bleek een motorfiets te zijn. Het door het slachtoffer bestuurde motorrijtuig betrof een snorfiets. Uit analyse van de aangetroffen sporen is gebleken dat het exacte botspunt niet kon worden vastgesteld, maar dat dit gelet op de aangetroffen sporen links van het midden van het fietspad moet hebben gelegen, gezien in de rijrichting van de motorfiets. Bij het passeren hebben de beide voertuigen elkaar geraakt, waarbij beide opzittenden ten val zijn gekomen. Ter terechtzitting heeft verbalisant [verbalisant 1] verklaard er 100% zeker van te zijn dat het botspunt tussen beide motorrijtuigen op de weghelft heeft gelegen van de bromfiets. Verbalisant [verbalisant 1] heeft hierbij op schets 3 ook het vermoedelijke botspunt aangewezen. Ter terechtzitting heeft verbalisant [verbalisant 2] verklaard er 100% zeker van te zijn dat de botsing heeft plaatsgevonden op de linkerweghelft, de weghelft waarop de bromfietser reed. Verbalisant [verbalisant 2] heeft hierbij op schets 3 ook het vermoedelijke botspunt aangewezen. Het slachtoffer is met ernstig letsel overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum te Utrecht. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer na het ongeval zeven weken in coma is gehouden. Na 7 weken is het slachtoffer geopereerd aan de breuken in zijn kaak en is ook zijn linkeroogkas rechtgezet. Tot half augustus heeft het slachtoffer op de intensive care gelegen, en nadien op de afdeling neurologie. Half september is hij overgeplaatst naar een revalidatiecentrum. Uit het aanvullend proces-verbaal inhoudende de weergave van een verhoor van het slachtoffer op 26 juni 2008 blijkt dat hij in de periode voorafgaande aan zijn verhoor drie keer in de week revalidatietherapie heeft gehad, hetgeen nadien twee keer per week werd. In maart 2008 heeft hij van een specialist in Leiden te horen gekregen dat hij waarschijnlijk over anderhalf jaar zo goed als volledig hersteld zal kunnen zijn. Door het ongeval is er een karakterverandering opgetreden. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich niets van het ongeval te kunnen herinneren. De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit, nu er in haar visie onduidelijkheid bestaat over de toedracht van het ongeval. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat, blijkens de Verkeersongeval Analyse, het exacte botspunt niet achterhaald kon worden. Tevens heeft zij aangevoerd dat er in de analyse geen rekening is gehouden met de getuigenverklaringen. De raadsvrouw doelt hierbij op de verklaring van getuige [getuige 1] , die heeft verklaard dat het slachtoffer met een bloedgang reed en getuige [getuige 2] die heeft verklaard dat het slachtoffer erg hard reed. De rechtbank verwerpt dit verweer. De toedracht van het ongeval is bij het onderzoek ter terechtzitting in voldoende mate komen vast te staan. Op grond van de ter zitting afgelegde getuigenverklaringen en het technisch rapport moet worden aangenomen dat verdachte met zijn motorfiets op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer in botsing is gekomen met de bromfiets van het slachtoffer. Daarbij komt dat verdachte zich ten tijde van het ongeval met de door hem bestuurde motorfiets bevond op een verboden plaats, te weten een fietspad. Door aldus te handelen heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen, zodat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde: Bij onderzoek aan het motorvoertuig is gebleken dat het kenteken dat zich op de motorscooter bevond, niet voor de motorscooter was afgegeven. De kentekenplaat die zich op de motorscooter bevond was blauw van kleur en behoorde toe aan een brom/snorfiets. Vanwege het ontbreken van een gedeelte van het motornummer, heeft men de juiste identiteit van de motorscooter niet vast kunnen stellen. Verdachte heeft ter zitting bekend dat de motorscooter niet verzekerd was tegen wettelijke aansprakelijkheid. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde: Uit een uittreksel uit het register van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat verdachte ten tijde van het ongeval niet beschikte over een rijbewijs categorie A (vereist voor het rijden op een motorscooter). Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich ervan bewust was dat er voor het besturen van de motorscooter een rijbewijs vereist was en dat hij hier niet over beschikte. De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 1. op 27 juni 2007 te Amersfoort, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), daarmede rijdende over de weg, [adres] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, in strijd met bord G11 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 gebruik te maken van het verplichte fietspad aldaar en daarbij (gezien zijn rijrichting) links van het midden van het fietspad te rijden, waardoor een botsing is ontstaan tussen het door hem bestuurde motorrijtuig en een hem tegemoetkomende bromfiets, waardoor de bestuurder van die bromfiets, genaamd [aangever], zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht; 3. op 27 juni 2007, te Amersfoort, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets),welke niet was voorzien van een kenteken, daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [adres], zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden; 4. op 27 juni 2007, te Amersfoort, als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, [adres], zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden. Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde: Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sancties De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 wordt vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 380,-. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 220,-. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft als bestuurder van een motorscooter op een fietspad gereden, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs en het voertuig niet verzekerd was. Hierbij heeft hij, rijdend op de weghelft van het tegemoetkomende verkeer, een bromfietser aangereden. De bestuurder van de bromfiets heeft hierdoor ernstig letsel opgelopen. Gelet op de getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, valt niet uit te sluiten dat het slachtoffer onvoorzichtig heeft gereden. Andere aanknopingspunten hiervoor ontbreken echter. Voor de rechtbank is duidelijk dat het ongeval op de weghelft van de bromfietser heeft plaatsgevonden en dat, indien verdachte voldoende rechts had gereden, het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Gelet op het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien heeft verdachte zich zodanig gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden en dat tengevolge daarvan een medemens zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf en geldboetes als na te melden passend en geboden. Met betrekking tot het opleggen van na te melden ontzegging van de rijbevoegdheid heeft de rechtbank nog in het bijzonder overwogen: Verdachte is ernstig tekort geschoten in zijn verantwoordelijkheden als verkeersdeelnemer. Naar het oordeel van de rechtbank komt de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking in de duur van de door de officier van justitie gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid. De omstandigheden waaronder het verkeersongeval heeft plaatsgevonden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een langere ontzegging van de rijbevoegdheid dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het gegeven dat verdachte voor de uitoefening van zijn werkzaamheden zijn rijbewijs nodig heeft. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter voor een feit, zoals in deze zaak bewezen is verklaard, niet worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid. Dat zou een miskenning van de ernst en de gevolgen van dat feit zijn. Wel zal gelet op de eerder genoemde persoonlijke omstandigheden, de rechtbank een gedeelte van de ontzegging voorwaardelijk opleggen, mede teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke verkeersmisdrijven te plegen. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte is veroordeeld door de kantonrechter op 11 juni 2008. De rechtbank zal tevens rekening houden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 175, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Ten aanzien van feit 1: Veroordeelt de verdachte tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 50 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling. Veroordeelt de verdachte wegens het onder 1 bewezen verklaarde feit voorts tot ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden. Beveelt dat van deze bijkomende straf een gedeelte groot zes (6) maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op de grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij op twee jaren wordt bepaald, aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Ten aanzien van feit 3: Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 380,- (driehonderdtachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen. Ten aanzien van feit 4: Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van € 220,- (tweehonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen. Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Krol, N.V.M. Gehlen en Y.A.T. Kruijer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2008.