
Jurisprudentie
BI5331
Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5339 TW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5339 TW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking en terugvordering op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet. Het Uwv heeft in de gestelde toename van de psychische klachten van appellant terecht geen een dringende reden gezien om van de terugvordering af te zien. De Raad volgt de door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige. Het door de deskundige verrichte onderzoek is volledig en zorgvuldig geweest en de conclusies zijn inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd. Geen aanleiding opnieuw een deskundige te benoemen. Van onaanvaardbare gevolgen is de Raad niet gebleken.
Uitspraak
08/5339 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 24 juli 2008, 07/2682 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Severijn voornoemd. Namens het Uwv is verschenen J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 30 januari 2006 heeft het Uwv het recht van appellant op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW) met ingang van 11 maart 2004 ingetrokken.
1.2. Bij besluit van 22 maart 2006 heeft het Uwv de ten onrechte verstrekte toeslag over de periode van 11 maart 2004 tot 1 februari 2006 ten bedrage van € 6.585,28 van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 31 mei 2006 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen het besluit van 30 januari 2006 en het besluit van 22 maart 2006 ongegrond verklaard.
1.4. Bij uitspraak van 14 maart 2007 heeft de rechtbank Arnhem het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 31 mei 2006, voorzover daarbij is gehandhaafd het besluit van 22 maart 2006, vernietigd en het Uwv opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 26 april 2006 te nemen.
2. Partijen hebben berust in deze uitspraak en het Uwv heeft bij besluit op bezwaar van 29 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) opnieuw het bezwaar van appellant tegen de beslissing van 22 maart 2006 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft in het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep aanleiding gezien de psychiater N.J. de Mooij als deskundige te benoemen voor het doen van onderzoek. Deze deskundige heeft op 24 februari 2008 aan de rechtbank gerapporteerd. Hij heeft geconcludeerd dat appellant al langer bekend is met een dysthyme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Naar de mening van de deskundige heeft de enkele terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag geen blijvende gevolgen voor het psychisch welzijn van appellant.
3.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Verder heeft de rechtbank beslissingen gegeven over vergoeding van het griffierecht en de proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat zij geen aanleiding heeft gezien om de conclusies van de door haar ingeschakelde deskundige voor onjuist te houden. Op grond van het deskundigenrapport is de rechtbank van oordeel dat er voor appellant geen onaanvaardbare consequenties zijn verbonden aan de terugvordering. Dat houdt in dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan het Uwv in redelijkheid niet tot terugvordering kon beslissen. Wel heeft appellant terecht aangevoerd dat het Uwv hem ten onrechte niet heeft gehoord alvorens opnieuw op het bezwaar te beslissen.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant de in eerdere fasen van de procedure voorgedragen gronden en argumenten in essentie herhaald. Naar mening van appellant is er wel een dringende reden om van de terugvordering af te zien. Door de terugvordering is zijn psychische toestand zodanig verslechterd dat hij niet in staat is de meest basale activiteiten te verrichten. Tevens is appellant van mening dat het deskundigenrapport niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat het inhoudelijk tegenstrijdig en onvoldoende concludent is. De rechtbank had haar oordeel dan ook niet mogen baseren op het deskundigenrapport.
5.1. Nu ook appellant geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 14 maart 2007 van de rechtbank Arnhem staat de beslissing van 30 januari 2006, waarbij het recht van appellant op een toeslag ingevolge de TW met ingang van 11 maart 2004 is ingetrokken, in rechte vast. Dit is tussen partijen ook niet in geschil, evenmin als de hoogte van het terug te vorderen bedrag.
5.2. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die onder meer als gevolg van een intrekkingsbesluit onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. Op grond van het vierde lid van voornoemd artikel kan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5.3.1. Ter beoordeling staat of het Uwv in de gestelde toename van de psychische klachten van appellant een dringende reden had moeten zien om van de terugvordering af te zien. Van dringende redenen als hiervoor bedoeld is eerst sprake als gebleken is van dermate bijzondere omstandigheden dat die leiden tot het oordeel dat terugvordering van de betrokkene onaanvaardbare financiële en/of sociale gevolgen met zich mee brengt.
5.3.2. Gelet op het deskundigenrapport van 24 februari 2008 beantwoordt de Raad deze vraag evenals de rechtbank ontkennend. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat in vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige dient te worden gevolgd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad niet gebleken. Daartoe overweegt de Raad dat het door de deskundige De Mooij verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat de conclusies in zijn rapport inzichtelijk en overtuigend zijn gemotiveerd. In hetgeen namens appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, ziet de Raad geen aanleiding om het deskundigenoordeel niet te volgen. In dit verband acht de Raad van belang dat de deskundige na kennisname van de door en namens appellant op zijn rapport geleverde kritiek in de brief van 6 juni 2008 gemotiveerd heeft aangegeven waarom hij zijn eerdere conclusies handhaaft. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding om opnieuw een deskundige te benoemen, zoals door appellant is verzocht.
5.3.3. Ook overigens is de Raad van eerder bedoelde onaanvaardbare gevolgen voor appellant niet gebleken.
5.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.V. Benza.
JL