Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5419

Datum uitspraak2009-05-14
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
ZaaknummersAWB 09/732 en 09/739
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Voorlopige voorziening en kortsluiting. Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov). Voldaan aan eisen die uov aan publicatie stelt. Geen zienswijzen ingediend. Beroep niet-ontvankelijk en voorlopige voorziening afgewezen.


Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN Sector bestuursrecht procedurenummers: AWB 09/732 en 09/739 uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2009 als bedoeld in de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen de besloten vennootschap Super de Boer supermarkten B.V., gevestigd te Amersfoort, verzoekster (hierna: Super de Boer), gemachtigde: mr. A.J.M. Zebel-Vaudo, advocaat te Dordrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, verweerder (hierna: het college), gemachtigde: L.W. Sennema, werkzaam bij de gemeente Nijefurd. Procesverloop Bij brief van 5 februari 2009 heeft het college Poiesz Vastgoed BV (hierna: Poiesz) een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en een reguliere bouwvergunning 1e fase verleend voor het oprichten van een winkelruimte op het perceel Hearewei 2 te Workum (hierna: het perceel). Super de Boer heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij het college. Bij brief van 25 maart 2009 heeft het college het bezwaarschrift aan de rechtbank doorgestuurd, aangezien het van mening is dat de rechtbank bevoegd is. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 09/739. Tevens heeft Super de Boer zich bij brief van 9 april 2009 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak is bij de rechtbank geregistreerd onder procedurenummer 09/732. Op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb is Poiesz door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan de gedingen deel te nemen. Van die gelegenheid heeft Poiesz gebruik gemaakt. Het verzoek is, gevoegd met het verzoek om voorlopige voorziening van Super de Boer met het procedurenummer 09/733, ter zitting behandeld op 29 april 2009. Super de Boer heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door H. Albertsma, werkzaam bij Super de Boer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Poiesz heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M. Berenschot, advocaat te Apeldoorn. De voorzieningenrechter heeft besloten om in de procedure 09/733 afzonderlijk uitspraak te doen. Motivering Feiten 1.1 De voorzieningenrechter stelt de volgende feiten vast. Op 10 maart 2008 heeft Poiesz een bouwaanvraag ingediend ten behoeve van het realiseren van een winkelruimte/supermarkt op het perceel. Aangezien dit bouwplan strijdig was met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, was daarvoor een vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO noodzakelijk. Het college heeft het besluit over de vrijstelling ingevolge artikel 19a vierde lid, van de Awb voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (uov), die is geregeld in afdeling 3.4 van de Awb. Op 9 juni 2008 heeft het college besloten om ook het besluit over de bouwvergunning voor te bereiden met toepassing van de uov. In de Workumer Krant Friso van 1 juli 2008 heeft het college bekendgemaakt dat de ontwerpbesluiten ter inzage liggen van 4 juli 2008 tot en met 24 augustus 2008 en dat een ieder gedurende die termijn bij hem zienswijzen naar voren kan brengen. De voorzieningenrechter stelt ten slotte vast dat Super de Boer geen zienswijzen heeft ingediend. De geschillen 2.1 Super de Boer heeft aangevoerd dat het bestreden besluit strijdt met onder meer de Nota Ruimte, het Streekplan Fryslân, de goede ruimtelijke ordening, de gemeentelijke bouwverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voorts heeft het college nooit besloten en op geen enkele wijze bekend gemaakt dat voor de bouwvergunning 1e fase de uov van toepassing is. Verder blijkt volgens Super de Boer uit gemeentelijke publicaties in de plaatselijke krant en uit de gemeentelijke website dat het college bij de publicatie steeds aangeeft wanneer afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Voor de onderhavige procedure is dat niet gebeurd. Omdat de uov in dit geval niet is toegepast, heeft het college het bezwaarschrift gericht tegen de vrijstelling en de bouwvergunning dus ten onrechte aan de rechtbank doorgestuurd. 2.2 Ter zitting heeft het college de standpunten van Super de Boer bestreden. Beoordeling van de geschillen 3.1 Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om Super de Boer te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat Super de Boer een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. 3.2 Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. 3.3 Ingevolge artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is afdeling 3:4 van deze wet van toepassing op de voorbereiding van besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. Ten aanzien van de voorbereiding van een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO is in artikel 19a, vierde lid, van de WRO bepaald dat afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is. Ten aanzien van de bouwvergunning is geen wettelijke voorschrift aan te wijzen dat noopt tot toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. 3.4 In artikel 3:11, eerste en vierde lid, van de Awb is voorts bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt en dat de stukken ter inzage liggen gedurende de in artikel 3:16, eerste lid, bedoelde termijn. 3.5 Verder bepaalt artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, dat, voorafgaand aan de terinzagelegging het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis geeft van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud. In het derde lid van dit artikel wordt - voor zover hier van belang - bepaald dat in de kennisgeving wordt vermeld: a. waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen; b. wie in de gelegenheid worden gesteld om zienswijzen naar voren te brengen; c. op welke wijze dit kan geschieden. 3.6 In artikel 3:15, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren kunnen brengen. 3.7 Verder bepaalt artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de Awb - voor zover hier van belang - dat de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken bedraagt en dat de termijn aanvangt met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd. 3.8 In artikel 6:13 van de Awb is - voor zover hier van belang - bepaald dat geen beroep bij de administratieve rechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. 3.9 In artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is ten slotte bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar dient te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4. 3.10 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kleeft er geen gebrek aan de wijze waarop het college, ten aanzien van zowel de vrijstelling als de bouwvergunning, toepassing heeft gegeven aan de uov. Het heeft met toepassing van artikel 3:10, eerste lid, van de Awb uitdrukkelijk besloten om ook de bouwvergunning met de uov voor te bereiden. In de publicatie van 1 juli 2008 is zakelijk weergegeven dat het college in ontwerp heeft besloten om - voor zover hier van belang - de bouw van een supermarkt mogelijk te maken door middel van een bouwvergunning met vrijstelling, dat het ontwerpbesluit gedurende de in de publicatie weergegeven termijn ter inzage ligt en dat gedurende die termijn zienswijzen kunnen worden ingediend. Uit de publicatie wordt ook duidelijk dat het om de locatie Hearewei-Emmabuert gaat. Daarmee heeft het college voldaan aan de eisen die de artikelen 3:10, 3:11, 3:12 en 3:16 van de Awb stellen. Het college hoefde dan ook niet méér of anderszins te publiceren. Nu de publicatie aan de eisen van de uov voldoet, is niet van belang dat op dezelfde pagina van de publicatie met betrekking tot andere bouwplannen wel de toepassing van artikel (de voorzieningenrechter leest: afdeling) 3.4 van de Awb wordt vermeld. Terecht en op goede gronden heeft het college het bezwaarschrift aan de rechtbank doorgestuurd om te worden behandeld als beroepschrift. 3.11 Nu Super de Boer naar aanleiding van de publicatie van 1 juli 2008 geen zienswijzen heeft ingediend en niet is gesteld of gebleken dat dit haar niet verweten kan worden, zal de voorzieningenrechter het beroep, gelet op de artikelen 6:13 en 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, niet-ontvankelijk verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Er is geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Beslissing De voorzieningenrechter: - verklaart het beroep niet-ontvankelijk; - wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. P.G. Wijtsma, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009. w.g. E. Nolles w.g. P.G. Wijtsma Rechtsmiddel Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met procedurenummer 09/732 kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met procedurenummer 09/739 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan: de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA Den Haag In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.