Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5686

Datum uitspraak2009-05-28
Datum gepubliceerd2009-05-29
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-004050-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitvoer amfetamine en hasjiesj. Het hof volgt de verdediging niet in haar stelling dat de verbalisanten van hun controlebevoegdheid ingevolge de douanewetgeving misbruik hebben gemaakt door Opiumwetmisdrijven op te sporen.


Uitspraak

Parketnummer: 20-004050-08 Uitspraak : 28 mei 2009 TEGENSPRAAK Gerechtshof 's-Hertogenbosch meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 28 oktober 2008 in de strafzaak met parketnummer 02-811021-08 tegen: [verdachte], geboren te[geboorteplaats] op [1968], wonende te [woonplaats], [adres], thans verblijvende in PI Zuid West, Huis van Bewaring De Torentijd te Middelburg, waarbij de verdachte ter zake het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, en een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Hoger beroep De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte voor de hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De verdediging heeft ten aanzien van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit. Subsidiair, te weten: indien het hof toch tot een veroordeling zou komen, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een minder zware straf dient te worden opgelegd dan waartoe hij in eerste aanleg is veroordeeld. Vonnis waarvan beroep Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Tenlastelegging Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 09 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 te Heerle, gemeente Roosendaal, en/of Rijen, gemeente Gilze en Rijen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 121,9 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde hoeveelheid amfetamine (die was verstopt in een of meer pallet(s) met goederen) ten vervoer aangeboden en/of meegegeven (aan transportbedrijf [bedrijf 1] en/of [transportbedrijf]) met bestemming Engeland; 2. hij in of omstreeks de periode van 09 juni 2008 tot en met 10 juni 2008 te Heerle, gemeente Roosendaal, en/of Rijen, gemeente Gilze en Rijen, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 308,35 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde hoeveelheid hasjiesj (die was verstopt in een of meer pallet(s) met goederen) ten vervoer aangeboden en/of meegegeven (aan transportbedrijf [bedrijf 1] en/of [transportbedrijf]) met bestemming Engeland. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Vaststaande feiten Het hof stelt het volgende vast. Verdachte dreef ten tijde van de ten laste gelegde feiten het bedrijf [bedrijf verdachte]. Hij heeft [transportbedrijf] te Rijen opdracht gegeven om vier pallets met goederen te vervoeren naar Engeland. De pallets zijn op 10 juni 2008 bij verdachte’s bedrijf [bedrijf verdachte] te Heerle opgehaald en naar de loods van [transportbedrijf] vervoerd. Op 10 juni 2008 zijn de vier pallets met goederen in beslag genomen. Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs A. Namens de verdachte is ten verweer betoogd, dat hij wegens onrechtmatig verkregen bewijs dient te worden vrijgesproken. Daartoe is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. A.1 De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], die de in de tenlastelegging beschreven verdovende middelen hebben aangetroffen in de zending die de verdachte ten vervoer naar het buitenland had aangeboden aan de firma [transportbedrijf] te Rijen, hebben een controle op basis van de Accijnswet aangewend om een Opiumwetdelict op te sporen. Dat er sprake was van verdenking van overtreding van de Opiumwet blijkt uit de inhoud van de melding van evengenoemde firma aan de Douane, alsmede uit het feit dat de verbalisanten twee narcoticaspeurhonden meebrachten. De hun bij de Accijnswet toegekende controlebevoegdheid hebben zij dus misbruikt door de facto een opsporingsonderzoek uit te voeren naar overtreding van de Opiumwet. Daarmee was hun optreden onrechtmatig. A.2 Daarbij komt, dat de verbalisanten op grond van de destijds geldende Douanewet tot het door hen uitgevoerde onderzoek niet bevoegd waren. Uit het dossier blijkt namelijk niet dat zij inspecteur waren dan wel door de inspecteur ingeschakeld. A.3 Om deze beide redenen dient het resultaat van hun optreden - het aantreffen van de verdovende middelen - van het bewijs te worden uitgesloten. De verdachte moet als gevolg daarvan worden vrijgesproken. B. Het hof overweegt het volgende. B.1 Ad onderdeel A.1 van het verweer: Het hof volgt de verdediging niet in haar stelling dat de verbalisanten van de douanewetgeving misbruik hebben gemaakt, doordat er al een verdenking van overtreding van de Opiumwet was gerezen. Die stelling miskent namelijk, dat het bestaan van een zodanige verdenking niet in de weg staat aan de uitoefening door douaneambtenaren van hun controlebevoegdheden. Bij een zodanige uitoefening dienen dan wel tegenover een verdachte de aan deze als zodanig toekomende waarborgen in acht genomen te worden. Namens de verdachte is gesteld, noch is (anderszins) bij het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk geworden dat zulks niet is geschied. Het laten controleren van een lading door narcoticaspeurhonden levert in elk geval niet een inbreuk op enig recht van de verdachte op. In zoverre faalt bijgevolg het verweer. B.2 Ad onderdeel A.2 van het verweer: Ten tijde van de ten laste gelegde misdrijven gold de Douanewet (oud). Artikel 12 van die wet luidde - voor zover hier van belang - als volgt: Aan onderzoek door de inspecteur zijn onderworpen: a. entrepots en ruimten voor tijdelijke opslag; ( ) Het hof stelt allereerst vast dat de onderhavige zending zich bevond in een ruimte voor tijdelijke opslag. Voorts is van belang, dat ter ’s-hofs terechtzitting van 14 mei 2009 de advocaat-generaal de volgende stukken in het geding heeft gebracht: a) het aanvullend ambtsedig proces-verbaal met nummer 2008-0441-00187A, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] op 13 mei 2009, inhoudende, voor zover hier van belang: Onverminderd het bepaalde in proces-verbaal nummer 2008-0441-00187 en naar aanleiding van het telefonisch gesprek met Advocaat-Generaal [x] d.d. 13 mei 2009, betreffende de zaak contra [verdachte], geboren [1968] te [geboorteplaats], parketnummer 20-004050-08, inzake controlebevoegdheden, verklaren wij hierbij het volgende: De controle welke is ingesteld zoals vermeld in proces-verbaal met nummer 2008-0441-00187 was gebaseerd op artikel 50 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen en artikel 83 lid 1 van de Wet op de Accijns. Deze controlebevoegdheden komen toe aan de Inspecteur en door hem aangewezen ambtenaren. In artikel 2 lid 3 letter -b van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat vermeld dat onder “Inspecteur” wordt verstaan: “de functionaris die als zodanig bij Ministeriële Regeling is aangewezen”. In artikel 3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 staat vermeld uit welke organisatiedelen de Belastingdienst bestaat. Onder letter b van dit artikel staat de douane vermeld. In artikel 3, derde lid letter b, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 staat vermeld dat hat organisatieonderdeel Douane van de Belastingdienst is belast met de heffing en invordering van de accijnzen. In artikel 5 lid 1 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 is opgenomen dat als Inspecteur zijn aangewezen de “voorzitters van de managementteams van de in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b en c.1 genoemde organisatieonderdelen”. Hiertoe behoort onder andere de Belastingdienst/Douane Zuid waarbij de in het proces-verbaal met nummer 2008-0441-00187 genoemde verbalisanten werkzaam zijn. De verbalisanten uit voornoemd proces-verbaal staan vermeld in het “Besluit Mandaatverlening Belastingdienst/Douane Zuid” d.d. 1 januari 2003, nummer PAC 027” waarbij aan hun door de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Douane Zuid mandaat is verleend om de bevoegdheid van de Inspecteur uit te oefenen. De betreffende goederen bevonden zich in het vrije verkeer van de Europese Unie en waren bestemd voor verzending naar Groot-Brittannië (lid van de Europese Unie). De loodsbaas van [transportbedrijf] uit Rijen, Dhr. [D.], heeft zelf contact opgenomen met de Douane omdat hij de betreffende zending niet vertrouwde en heeft de Douane toestemming verleend zijn bedrijfspand te betreden en de betreffende goederen te controleren. b) een Besluit mandaatverlening Belastingdienst/Douane Zuid d.d. 1 januari 2003, nummer PAC 027, ondertekend door [voorzitter], de voorzitter van het managementteam, houdende, onder andere, het besluit om - de in onderdeel A, van het als bijlage bij dit besluit opgenomen mandaatregister, vermelde ambtenaren aan te wijzen om namens mij [het hof leest: [voorzitter], voornoemd], danwel namens de voorzitter van een ander managementteam die mij [het hof leest: [voorzitter], voornoemd] mandaat verleend heeft, de bevoegdheid van inspecteur uit te oefenen. In de bijlage bij het Besluit Mandaatverlening Belastingdienst Douane Zuid, onder de titel: “Onderdeel A: bevoegdheid van Inspecteur” staat -onder meer- vermeld: Personeelsnr. Achternaam Voorletters Datum in dienst Datum uit dienst Geboortedatum [nummer] [verbalisant 2] [voorletters] 02-01-1973 11-12-1954 [nummer] [verbalisant 1] [voorletters] 01-01-1983 03-28-1958 Aldus staat vast, dat het gegispte onderzoek van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met inachtneming van de betrekkelijke wettelijke bepaling, alzo rechtmatig, heeft plaatsgevonden. Ook in zoverre faalt mitsdien het verweer. C. Het hof verwerpt - zijnde ook overigens van onrechtmatigheid in het opsporingsonderzoek niet gebleken - het verweer in zijn beide onderdelen. D. Met betrekking tot het resultaat van de inbeslagneming overweegt het hof het volgende. Op drie van de vier pallets die verdachte ten vervoer aan [transportbedrijf] had aangeboden, werden stoffen aangetroffen die vermoedelijk verdovende middelen waren. Van deze stoffen zijn monsters genomen. Deze monsters zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch instituut. De monsters van het wit geklonterde poeder bevatten amfetamine. Amfetamine is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. E. Het bruto totaalgewicht van de aangetroffen amfetamine bedraagt 121,90 kilogram. F. Ten aanzien van de aangetroffen zeepjesmodellen is namens verdachte betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat deze hasjiesj bevatten. F.1 Daartoe is door de verdediging primair aangevoerd dat het resultaat van de indicatieve test, welk resultaat inhield dat de zeepjesmodellen hash bevatten, niet is gecontroleerd en bevestigd door een onderzoek door het NFI. Het hof overweegt te dien aanzien dat de feitelijke grondslag aan dit verweer is komen te vervallen, nu de monsters van de zeepjesmodellen alsnog door het NFI zijn onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat de monsters hasjiesj bevatten, vermeld op lijst II, behorende bij de Opiumwet, als een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten. Dit verweer wordt derhalve verworpen. F.2 Subsidiair heeft de verdediging ten verweer betoogd dat het hof aan de resultaten van het onderzoek naar de ‘zeepjesmodellen’ niet de overtuiging kan ontlenen dat deze hasjiesj bevatten, omdat niet duidelijk is welke monsters door het NFI zijn onderzocht. Het overweegt hieromtrent als volgt. Bij brief van 6 mei 2009 heeft de advocaat-generaal het Nederlands Forensisch Instituut verzocht om met spoed de monsters die in de onderhavige zaak door het HARC-team Rotterdam in beslag zijn genomen bij de firma [transportbedrijf] te Rijen te testen op de aanwezigheid van hennep. De advocaat-generaal schrijft in deze brief: De monsters zijn verpakt in zakjes met de kenmerken genummerd 011660, 011661, 011662, 011663, 011688, 011688, 011689 en 011690 en zullen morgenochtend (d.d. 7 mei 2009) bij het NFI door het HARC-team Rotterdam worden afgegeven. Het hof constateert dat in deze opsomming het nummer ‘011688’ twee keer voorkomt. Ter terechtzitting van het hof op 14 mei 2009 heeft de advocaat-generaal een proces-verbaal van 7 mei 2009, betreffende het vervaardigen van monsters en het overbrengen daarvan naar het Nederlands Forensisch instituut, overgelegd aan het hof en de verdediging. Dit proces-verbaal houdt, voor zover hier relevant, in: In de zaak Rijen was op 10 juni 2008 onder andere een partij van 308,35 kilo hash aangetroffen en inbeslaggenomen. Van deze partij hash waren negen “zeepjesmodellen” van elk netto 250 gram opgeslagen in een kluis van het Harcteam in Rotterdam. Op donderdag 7 mei 2009 heb ik van zeven “zeepjes” een zevental monsters genomen en in een gripzakje gedaan welke waren genummerd 011660, 011661, 011662, 011663, 011688, 011689 en 011690. Hierop heb ik deze monsters dezelfde dag, donderdag 7 mei 2009 om 09.35 uur, overgebracht naar het NFI te Den Haag en om ongeveer 10.05 uur afgeleverd. Gelet hierop is het duidelijk dat van zeven “zeepjesmodellen” een monster is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. Dat het nummer ‘011688’ twee keer voorkomt in de brief van 6 mei 2009 van de advocaat-generaal, zodat het aanvankelijk leek alsof er sprake was van acht monsters, kan dan ook niet anders dan als een kennelijke verschrijving worden gezien. Voorts is op grond van voornoemd proces-verbaal van 7 mei 2009 komen vast te staan dat de door het NFI onderzochte monsters van “zeepjesmodellen”, de monsters zijn van de “zeepjesmodellen” die op 10 juni 2008 zijn aangetroffen op de in beslag genomen pallets. Dat er niet negen, maar zeven monsters zijn onderzocht, kan aan die vaststelling niet afdoen. Het verweer wordt verworpen. G. Het bruto totaalgewicht van de aangetroffen hasjiesj bedraagt 308,35 kilogram. H. Ten slotte is namens verdachte ten verweer aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is geweest die de aangetroffen drugs in de pallets met goederen heeft gestopt. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Verdachte heeft verklaard, dat hij en de huisbaas van de loods de enigen waren die loods waarvan hij gebruik maakte, konden binnengaan. Verdachte heeft de sleutel van de loods waar zijn pallets in stonden niet uitgeleend. Hij heeft zelf de lading ingepakt, gesealed, en op een vrachtwagen geladen. Vervolgens heeft [chauffeur] met deze vrachtwagen de door verdachte ingeladen pallets rechtstreeks en zonder onderbrekingen - hetgeen blijkt uit het resultaat van het onderzoek van de tachograafschijf behorende bij voornoemde vrachtwagen - van de loods van verdachte naar de loods van [transportbedrijf] vervoerd. Noch [chauffeur], noch verdachte of een ander heeft verklaard dat [chauffeur] een bijrijder had of dat er zich iemand achterin de vrachtwagen bevond. Het hof acht het dan ook onaannemelijk dat met de pallets in de vrachtwagen van [chauffeur] gemanipuleerd zou zijn. [chauffeur] kwam omstreeks 13.23 uur aan bij [transportbedrijf] en is omstreeks 13.46 uur weer vertrokken. Tussen het moment van aankomst en het moment van vertrek is alzo slechts korte tijd verlopen, in welke tijd het uitladen van de pallets moet hebben plaatsgevonden. Getuige [D.], logistiek manager bij [transportbedrijf], heeft de door verdachte aangeboden lading door een loodsmedewerker van [bedrijf 2] laten controleren. Deze loodsmedewerker vertrouwde de zending niet. Hij heeft [D.] daarover geïnformeerd. [D.] heeft direct contact opgenomen met de douane. Dit was omstreeks 14.15 uur, derhalve binnen een uur nadat [chauffeur] bij [transportbedrijf] was aangekomen met de lading van verdachte en binnen een half uur nadat deze daar weer was vertrokken. Vervolgens heeft de douane de drugs aangetroffen. Bij de hiervoor geschetste gang van zaken is er, gelet ook op het tijdsverloop dat daarmede is gemoeid geweest, redelijkerwijs geen gelegenheid geweest voor derden om drugs te verstoppen in de lading. Voor de suggestie daarvan, die in het verweer besloten ligt, is bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ook geen enkele aanwijzing naar voren gekomen. Het hof verwerpt ook dit verweer. De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Bewezenverklaring Het hof acht gelet op al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 10 juni 2008 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 121,9 kilogram amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde hoeveelheid amfetamine (die was verstopt in pallets met goederen) ten vervoer aangeboden aan [transportbedrijf] met bestemming Engeland; 2. hij op 10 juni 2008 te Rijen, gemeente Gilze en Rijen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 308,35 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde hoeveelheid hasjiesj (die was verstopt in een pallet met goederen) ten vervoer aangeboden aan [transportbedrijf] met bestemming Engeland. Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan wordt vrijgesproken. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 2, aanhef en onder A, en strafbaar gesteld bij artikel 10, vijfde lid en zesde lid, van die wet. Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien bij artikel 3, aanhef en onder A, en strafbaar gesteld bij artikel 11, vierde en vijfde lid, van die wet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. Strafbaarheid van de verdachte Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde. Op te leggen straf Het hof komt tot een veroordeling ter zake van uitvoer van amfetamine en hasjiesj. De eerste rechter heeft verdachte ter zake daarvan veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof dezelfde straf zal opleggen als de rechtbank heeft gedaan. Namens de verdachte is bepleit dat strafvermindering zal plaatshebben, op de gronden als onder A.1 en A.2 in de kolom ‘Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs’ weergegeven. Het hof verwerpt dat verweer onder verwijzing naar zijn hiervoor onder B.1 en B.2 weergegeven overwegingen. Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met: - de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd; - de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder ter zake een soortgelijke strafbare feit is veroordeeld; - de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige amfetamine, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend; Volgens de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, is voor de uitvoer van meer dan 20 kilo harddrugs een gevangenisstraf van meer dan zestig maanden op zijn plaats. Gelet op het feit dat het in casu gaat om de uitvoer van een nog veel grotere hoeveelheid harddrugs zomede van een hoeveelheid softdrugs, en in aanmerking genomen dat de verdachte eerder terzake van overtreding van de Opiumwet tot gevangenisstraf is veroordeeld, acht het hof de straf die door de rechtbank is opgelegd passend en geboden. In de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden, ziet het hof geen aanleiding voor strafmatiging. Toepasselijke wettelijke voorschriften De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht. Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert: 1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. 2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte deswege strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren. Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Aldus gewezen door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, mr. H.D. Bergkotte en mr. M.A.M. Wagemakers, in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier, en op 28 mei 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.