Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5739

Datum uitspraak2009-09-08
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/00342
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM). Verdachte is veroordeeld voor overtreding van art. 30 WAM, maar legt een art. 34 WAM verklaring over, die echter niet door het Hof wordt geaccepteerd nu die art. 34 WAM-verklaring ziet op een ander type voertuig, te weten een voertuig dan niet harder kan dan 25 km/u terwijl het voertuig i.c. harder kan. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de WAM ertoe strekt de vergoeding van door benadeelden, a.b.i. art . 1 WAM, geleden schade zoveel mogelijk te waarborgen. Hoewel het verzwijgen van de verzekeraar tegenover de verzekering gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de verzekering en de omvang van de dekking in de verhouding tussen verzekeraar en verzekerde, kan dit niet door de verzekeraar aan de benadeelde worden tegengeworpen (vgl. Benelux Gerechtshof NJ 1988, 607). Mitsdien is, indien de gesloten verzekeringovereenkomst voldoet aan het bepaalde in de artt. 2 t/m 4 WAM – vzv. toepasselijk – sprake van een “verzekering overeenkomstig de wet” a.b.i. art. 30 WAM, ook indien in deze verhouding eerstbedoelde niet tot uitkering verplicht is wegens bijv. het verzwijgen van bepaalde eigenschappen van het motorvoertuig (vgl. Benelux Gerechtshof NJ 1990, 284). Klaarblijkelijk ligt aan het oordeel van het Hof een andere en derhalve onjuiste rechtopvatting ten grondslag.


Conclusie anoniem

Nr. S 08/00342 Zitting 26 mei 2009 Mr Jörg Conclusie inzake: [Verdachte] 1. Het gerechtshof te Amsterdam heeft verzoeker bij arrest van 10 januari 2008 wegens overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM), veroordeeld tot een geldboete van € 380,-, subsidiair zeven dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de onttrekking aan het verkeer bevolen van de inbeslaggenomen vrachtauto. 2. Namens verzoeker heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie. 3. Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat wel degelijk overeenkomstig de WAM een verzekering was afgesloten voor het litigieuze motorvoertuig. 4. In het bestreden arrest is ten laste van verzoeker bewezenverklaard "dat hij op 5 maart 2006 te Middenbeemster, gemeente Beemster, als bezitter, een motorrijtuig (vrachtauto), heeft laten staan op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Middenweg, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde wet had gesloten en in stand gehouden." 5. Voor goed begrip: het gaat hier om een voertuig dat geen kenteken heeft en (daarom) niet sneller mag kunnen rijden dan 25 per uur. Hoewel het voertuig blijkens een proefneming (veel) sneller bleek te kunnen rijden dan 25 km/u sprak de kantonrechter verzoeker vrij van overtreding van het desbetreffende voorschrift (feit 1). Daarover gaat de zaak echter niet. 6. Blijkens het proces-verbaal terechtzitting d.d. 10 januari 2008 heeft de raadsman van verzoeker het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities. Daarin staat - voor zover hier van belang - het volgende verweer vermeld: "Het bewijs: feit 2 In de tenlastelegging is - kortweg - opgenomen dat cliënt omstreeks 5 maart 2006 te Middenbeemster als bezitter van een motorvoertuig de auto heeft laten staan op de openbare weg, zonder dat hij voor dit voertuig een WAM-verzekering had afgesloten. Art. 34 WAM-verklaring Op verzoek van de verdediging is reeds in eerste aanleg een art. 34-WAM verklaring van de verzekeraar aan de stukken gevoegd. Hieruit blijkt dat verzekeraar Delta Lloyd bevestigt dat het betreffende voertuig vanaf 25 april 2004 tot in ieder geval de datum van dagtekening van de brief (i.e. 10 januari 2007) onafgebroken overeenkomstig de WAM verzekerd is geweest. Dus ook "op of omstreeks 5 maart 2006" was het voertuig verzekerd. Om die reden kan het ten laste gelegde feit niet bewezen worden verklaard. (...) Geen inhoudelijke toets van de overeenkomst (...) Blijkens de MvA moeten "partijen bij het sluiten van de verzekeringsovereenkomst de vrijheid hebben beperkingen op te nemen met betrekking tot de dekking van het aansprakelijkheidsrisico, mits de positie van de benadeelde niet wordt aangetast. Artikel 11 geeft daartoe de benodigde garantie." Met andere woorden, zolang de benadeelde maar uitzicht houdt op uitkering door de verzekeraar van de schade, is het de verzekeraar en de verzekerde toegestaan hun verzekeringsovereenkomst aan te passen. Die beperking raakt dan slechts de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde. Ik wijs ook nog op de artt. 5 en 6 WAM. Feit is dat, zo de verzekering tussen de verzekeraar en cliënt al is beperkt, dit benadeelden niet raakt. De verzekering ex art. 30 WAM is derhalve ook in die gevallen van kracht; benadeelden hebben recht op uitkering van een schadevergoeding. (...) Nu de verzekeraar bevestigt dat er een overeenkomst van kracht was op de ten laste gelegde datum, heeft de rechter geen bevoegdheid de geldigheid van deze overeenkomst te beoordelen. Conclusie Geen bewijs Ik bepleit cliënt van feit 2 vrij te spreken." 7. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof gereageerd op bovenstaand verweer door in het bijzonder het volgende in beschouwing te nemen: "Het hof heeft overwogen dat de artikel 34 WAM-verklaring was afgegeven voor een ongekentekend landbouwvoertuig, waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering uitsluitend van kracht is indien het verzekerde object een snelheid kan bereiken van ten hoogste 25 km per uur. Het onderhavige motorrijtuig was een zgn. motorrijtuig met beperkte snelheid, waarvoor geldt dat het een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h moet kennen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat geen sprake was van een door de constructie bepaalde maximum snelheid en dat het onderhavige voertuig daadwerkelijk harder dan 25 km/u kon [rijden]. De artikel 34 WAM-verklaring is derhalve afgegeven voor een ander type voertuig dan het onderhavige en de verzekering is afgesloten onder niet nagekomen voorwaarden, zodat deze in casu niet van kracht is. Dit heeft tot gevolg dat er in deze zaak geen sprake is van een geldige WAM-verklaring en dat het voertuig op de pleegdatum onverzekerd was." 8. Het hof heeft tot bewijs onder meer gebezigd een kopie van een polis, afkomstig van Delta Lloyd, waarin het onderhavige motorvoertuig is verzekerd, met daarbij een aantal uitsluitingsclausules, waaronder: een maximumsnelheid van 25 km per uur. 9. Het gaat in casu om de vraag of de door verzoeker afgesloten verzekering kan worden aangemerkt als een verzekering overeenkomstig de WAM. Ingevolge art. 3 eerste lid, van de WAM moet de verzekering dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd, behoudens een ten deze niet relevante uitzondering. Daarbij moet worden onderscheiden tussen de 'kale' verzekeringsplicht voor het voertuig zoals de wet die eist, en de concrete dekking die is overeengekomen; zie HR 15 maart 1966, NJ 1967, 438 met een uitvoerige noot van Enschedé en HR 21 december 2004, LJN AR5110 (niet gepubliceerd). In deze laatste zaak ging het om een als bestelauto en niet als busje verzekerd motorvoertuig. Uw raad oordeelde dat de door het hof gegeven motivering van de bewezenverklaring onbegrijpelijk was omdat de bewijsmiddelen inhielden dat voor het desbetreffende motorrijtuig wel een verzekering van kracht was, terwijl die bewijsmiddelen voor het overige niets behelsden waaruit kon worden afgeleid dat en waarom die verzekering niet had te gelden als een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. 10. Zoals Enschedé in zijn noot opmerkte dekken de formuleringen van de strafbepaling van art. 30 en de materiële norm van art. 2 WAM elkaar niet geheel. De bewoordingen van art. 30 houden niet de strafbaarstelling van onvoldoende dekking van de afgesloten verzekering in, mits van een verzekering als bedoeld in art. 2 WAM sprake is. 11. Voor zover in de polisvoorwaarden beperkingen ten aanzien van de dekking zijn opgenomen kunnen zij niet aan een benadeelde derde worden tegengeworpen, zomin als de omstandigheid dat een bromfiets is opgevoerd (en daardoor in een andere voertuigcategorie terechtkomt met een ander premieregime) de verzekeraar ontheft van zijn uitkeringsplicht jegens een slachtoffer, ongeacht uiteraard zijn verhaal op de verzekeringnemer (Benelux-gerechtshof 15 februari 1988, NJ 1988, 607, m.nt. G; idem 19 februari 1988, 608; idem 15 december 1989, NJ 1990, 284; idem 30 juni 2005, NJ 2006, 43). 12. De door het hof gegeven bewijsmotivering schiet te kort. Het middel slaagt. 13. Feitelijk kan het tweede middel, dat klaagt over de onttrekking aan het verkeer van het motorvoertuig, thans onbesproken blijven, maar het geeft mij toch aanleiding tot de volgende beschouwing. 14. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof de bedoelde maatregel als volgt gemotiveerd: "Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp, een vrachtauto, [AA-00-BB], merk DAF, type FT 2105, kleur zwart, dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met betrekking tot dit voorwerp is begaan, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang." 15. Volgens verzoeker is 's hofs oordeel dat het ongecontroleerd bezit van de onverzekerde vrachtauto in strijd is met de wet of met het algemeen belang, onjuist en/of onbegrijpelijk, omdat het enkele feit dat de verzekeringspapieren kennelijk niet in orde waren in redelijkheid niet tot dat oordeel kan leiden. 16. Uit de voorwaarde voor onttrekking aan het verkeer dat de desbetreffende voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang volgt dat het moet gaan om een voorwerp waarvan de aard relevant is in die zin dat het ongecontroleerd bezit, al dan niet in samenhang met het redelijkerwijs te verwachten gebruik daarvan, juist in verband met die aard, in strijd is met de wet of met het algemeen belang (HR 8 maart 2005, NJ 2007, 437 en HR 17 januari 2006, NJ 2006, 87). 17. Op zichzelf onschuldige voorwerpen (die dus niet maatschappelijk gevaarlijk zijn) kunnen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer indien het voorwerpen betreft waarvan het bezit aan een vergunning (e.d.) gekoppeld is (zie NLR aant. 1 bij art. 36c Sr bewerkt door Fokkens). Het bezit van een op de openbare weg staand/rijdend motorrijtuig is gekoppeld aan een verzekering overeenkomstig de WAM, zodat het niet sluiten en in stand houden van de juiste WAM-verzekering voor dat motorrijtuig in ieder geval in strijd is met de wet en eventueel met het algemeen belang. Onttrekking kan redelijk zijn in geval van kennelijke onwil of de onmogelijkheid om een voertuig te verzekeren. Daarvan is hier echter geen sprake. 18. Mocht bij het besluit tot onttrekking van de vrachtauto de staat van onderhoud van het voertuig een rol hebben gespeeld, verdient aandacht dat de wet noch het algemeen belang zich verzetten tegen het aanhouden van een weliswaar slecht onderhouden maar niet als gevaarlijk beoordeelde vrachtauto.(1) 19. In aanmerking genomen dat niet zonder meer valt in te zien waarom de aan het verkeer onttrokken verklaarde vrachtauto van zodanige aard is dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, is de beslissing tot het opleggen van bedoelde maatregel niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Het hof had daarom zijn oordeel dat het desbetreffende voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, op zijn minst nader dienen te motiveren. 20. Het tweede middel is eveneens terecht voorgesteld. 21. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen. 22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam om opnieuw te worden berecht en afgedaan. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G 1 Het als bewijsmiddel 3 gebezigd proces-verbaal van technisch onderzoek vermeldt weliswaar dat de onderhavige vrachtauto 'in een slechte staat van onderhoud verkeerde', maar dat betekent nog niet dat het voertuig onveilig was. Voortuigen in een dergelijke staat plegen hun laatste 'levensdagen' nog nuttig te kunnen slijten in het boerenbedrijf. Anders dan ten aanzien van paarden is slecht onderhoud van motorvoertuigen niet strafbaar (tot het moment dat er wettelijk verboden gebreken ontstaan en daarmee aan het verkeer wordt deelgenomen).


Uitspraak

8 september 2009 Strafkamer Nr. 08/00342 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 januari 2008, nummer 23/002845-07, in de strafzaak tegen: [Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan. 2. Beoordeling van het eerste middel 2.1. Het middel komt op tegen de verwerping van een ter terechtzitting in hoger beroep gevoerd verweer. 2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in: - als bewezenverklaring: "dat hij op 5 maart 2006 te Middenbeemster, gemeente Beemster, als bezitter (de Hoge Raad leest: in de zin van art. 2 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen), een motorrijtuig (vrachtauto), heeft laten staan op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Middenweg, zonder dat hij voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig genoemde wet had gesloten en in stand gehouden." - als bespreking van het in het middel bedoelde verweer: "Het hof heeft overwogen dat de artikel 34 WAM-verklaring was afgegeven voor een ongekentekend landbouwvoertuig, waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat de verzekering uitsluitend van kracht is indien het verzekerde object een snelheid kan bereiken van ten hoogste 25 km per uur. Het onderhavige motorrijtuig was een zgn. motorrijtuig met beperkte snelheid, waarvoor geldt dat het een door de snelheid van de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h moet kennen. Uit technisch onderzoek is gebleken dat geen sprake was van een door de constructie bepaalde maximum snelheid en dat het onderhavige voertuig daadwerkelijk harder dan 25 km/u kon. De artikel 34 WAM-verklaring is derhalve afgegeven voor een ander type voertuig dan het onderhavige en de verzekering is afgesloten onder niet nagekomen voorwaarden, zodat deze in casu niet van kracht is. Dit heeft tot gevolg dat er in deze zaak geen sprake is van een geldige WAM-verklaring en dat het voertuig op de pleegdatum onverzekerd was." 2.3. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) van belang: - art. 1 (oud): "Voor de toepassing van deze wet worden verstaan onder (...) verzekerden: zij wier aansprakelijkheid overeenkomstig de bepalingen van deze wet is gedekt; benadeelden: zij die schade hebben geleden welke grond oplevert voor toepassing van deze wet, alsmede hun rechtverkrijgenden; (...)" - art. 2, eerste lid: "De bezitter van een motorrijtuig en degene aan wie het kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven, zijn verplicht voor het motorrijtuig een verzekering te sluiten en in stand te houden welke aan de bij en krachtens deze wet gestelde bepalingen voldoet, indien dat motorrijtuig op een weg wordt geplaatst of daarmee op een weg wordt gereden, indien buiten een weg met dat motorrijtuig op een terrein aan het verkeer wordt deelgenomen of indien voor dat motorrijtuig een kentekenbewijs is afgegeven." - art. 3 (oud): "1. De verzekering moet dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd, zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van hen die zich na het sluiten van de verzekering door diefstal of geweldpleging de macht over het motorrijtuig hebben verschaft en van hen die, dit wetende, dat motorrijtuig zonder geldige reden gebruiken. (...) 5. De verzekering moet de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor de door het motorrijtuig veroorzaakte schade dekken zoals die aansprakelijkheid voortvloeit uit de toepasselijke wet". - art. 4, eerste lid: "De verzekering behoeft niet te dekken de aansprakelijkheid voor schade toegebracht aan de bestuurder van het motorrijtuig dat het ongeval veroorzaakt". - art. 6, eerste lid: "De benadeelde heeft jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid volgens deze wet is gedekt, een eigen recht op schadevergoeding. (...)". - art. 11, eerste lid: "Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen. (...)" - art. 30, eerste lid: "Hij, die als bezitter, dan wel als degene aan wie het kenteken is opgegeven, dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, een motorrijtuig op een weg doet rijden of laat staan of toelaat dat daarmede op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een motorrijtuig deelneemt of toelaat dat daarmede wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig deze wet heeft gesloten en in stand gehouden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie." 2.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de WAM ertoe strekt de vergoeding van door benadeelden, als bedoeld in art. 1 WAM, geleden schade zoveel mogelijk te waarborgen. Daartoe behelst art. 2 voor onder anderen de bezitter van een motorrijtuig de verplichting tot het sluiten van een verzekering ter dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in een aantal nader omschreven situaties. De strekking van de WAM komt ook tot uitdrukking in art. 11 WAM. Die bepaling brengt mee dat de verplichting van de verzekeraar tegenover de benadeelde eveneens zal bestaan in geval van verzwijgingen of valse verklaringen of in geval van verzwaring van het risico gedurende het tijdvak waarover de verzekering loopt. Hoewel het verzwijgen van afwijkende eigenschappen van het motorrijtuig gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de verzekering en de omvang van de dekking in de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde, kan dit niet door de verzekeraar aan de benadeelde worden tegengeworpen (vgl. Benelux Gerechtshof 15 februari 1988, NJ 1988, 607). Mitsdien is, indien de gesloten verzekeringsovereenkomst voldoet aan het bepaalde in de art. 2 tot en met 4 WAM - voor zover toepasselijk - sprake van een "verzekering overeenkomstig deze wet" als bedoeld in art. 30 WAM, ook indien in de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekerde eerstbedoelde niet tot uitkering verplicht is wegens bijvoorbeeld het verzwijgen van bepaalde eigenschappen van het motorrijtuig (vgl. Benelux Gerechtshof 15 december 1989, NJ 1990, 284). 2.5. Klaarblijkelijk ligt aan het oordeel van het Hof een andere en derhalve onjuiste rechtsopvatting ten grondslag, in aanmerking genomen dat in de ter terechtzitting overgelegde kopie van een brief van Delta Lloyd Schadeverzekering N.V. van 10 januari 2007 aan de raadsman van de verdachte wordt bevestigd dat op 5 maart 2006 het onderhavige voertuig overeenkomstig de WAM verzekerd was. 2.6. Het middel slaagt. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 september 2009.