Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5921

Datum uitspraak2009-04-29
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6741 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Appellant heeft gesteld dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt, nu de zaak handelt over een toezegging die hij in zijn toenmalige functie van gemeentesecretaris aan belanghebbende heeft gedaan en de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet namens het college heeft gesproken. De Raad is van oordeel dat appellant niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door het bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten besluit, waarbij de weigering om belanghebbende een toelage toe te kennen is gehandhaafd. Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep omdat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende.


Uitspraak

Uitspraak 08/6741 AW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 juli 2008, 07/2067 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Belanghebbende], wonende te [woonplaats], (hierna: belanghebbende), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: college) Datum uitspraak: 29 april 2009 I. PROCESVERLOOP Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college de toekenning van een toelage in het kader van de Regeling ter bevordering van de externe mobiliteit aan belanghebbende geweigerd. Het bezwaar hiertegen heeft het college bij besluit van 25 juli 2007 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit van 25 juli 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 18 van de Beroepswet kan - voor zover hier van belang - een belanghebbende bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als hier aan de orde. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2. Appellant heeft gesteld dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt, nu de zaak handelt over een toezegging die hij in zijn toenmalige functie van gemeentesecretaris aan belanghebbende heeft gedaan en de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet namens het college heeft gesproken. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij ten overstaan van de rechtbank een verklaring heeft afgelegd over onder meer het niet beschikbaar zijn van een passende of geschikte functie voor belanghebbende. De rechtbank heeft volgens appellant op foutieve gronden geconcludeerd dat een dergelijke functie voor belanghebbende wel beschikbaar zou zijn en daarop zijn conclusie gebaseerd dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vertrekpremie. 3. De Raad overweegt dat niet gezegd kan worden dat appellant rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door het bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten besluit, waarbij de weigering om belanghebbende een toelage toe te kennen is gehandhaafd. Dat appellant zich op het standpunt stelt dat hij aan belanghebbende een toezegging inzake de toelage heeft gedaan en namens het college sprak, maakt dit niet anders. Dit betekent dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2 van de Awb, bij dat besluit. Hieruit volgt dat ingevolge artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep niet openstond voor appellant. Uit hetgeen appellant hieromtrent heeft aangevoerd, kan slechts worden afgeleid dat appellant zich niet met de aangevallen uitspraak kan verenigen, maar de Raad wijst erop dat een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid bij een (door een uitspraak van de rechtbank in stand gelaten) bestuursbesluit, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende is om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang. 4. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven. 5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009. (get) M.C. Bruning. (get) P.W.J. Hospel. Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord. HD