
Jurisprudentie
BI5947
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2009-06-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers297655 / HA ZA 07-3356
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-22
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers297655 / HA ZA 07-3356
Statusgepubliceerd
Indicatie
Moet de gemeente de in het kader van het sociaal plan aan de huishoudens van de woonwagenlocatie [adres D] aan te bieden beschikbare woonwagenstandplaatsen herverdelen en aan eiser als vervangende standplaats [adres C] nr [nummer] aanbieden?
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 297655 / HA ZA 07-3356
Vonnis van 23 juli 200[nummer]
in de zaak van
[eiser],
wonende te 'S-Gravenhage,
eiser,
procureur mr. R.B. van Heijningen,
tegen
de GEMEENTE 'S-GRAVENHAGE,
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.R. de Jonge.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 oktober 2007;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van eiser;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 9 januari 2008;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2008 en de daarin genoemde stukken;
- de ter comparitie genomen akte eiswijziging en overlegging productie van 30 mei 2008.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
De positie van [eiser]
2.1. [eiser] is woonwagenbewoner. Van 3 mei 1999 tot 18 oktober 2000 stond [eiser] ingeschreven op de [adres A] op een standplaats aangeduid als: [adres A] t.o. [nummer].
2.2 In verband met de op dat moment aanstaande opheffing van de woonwagenlocatie [adres A] heeft [eiser] op 15 september 2000 een brief ontvangen van de gemeente met onder meer de volgende inhoud:
"(...) In het kader van de deconcentratie van het woonwagencentrum "[adres A]" zal aan u een standplaats worden toegewezen op het nieuwe woonwagencentrum [adres B]. Welke standplaats op het centrum [adres B] aan u zal worden toegewezen zal in een later stadium worden besloten.
(...)
Door deze vertraging zal volgens de huidige verwachting de verhuizing naar [adres B] plaatsvinden medio april 2001."
2.3. [eiser] heeft geen gebruik gemaakt van de hem toegewezen plaats op het woonwagencentrum [adres B] (thans genaamd en in dit vonnis verder aangeduid als: woonwagencentrum [adres C]). De reden hiervoor was dat de vader van [eiser] is omgebracht door (een lid van) een rivaliserende groep woonwagenbewoners. De leden van deze rivaliserende groep woonden op de [adres A] en zouden eveneens verhuizen naar de [adres C].
2.4. [eiser] heeft overleg gepleegd met de voor de deconcentratie van het woonwagencentrum [adres A] verantwoordelijke dienst van de gemeente (dienst DSO, afdeling woonwagenzaken). Besproken is dat [eiser] op grond van de hierboven genoemde bijzondere omstandigheden niet langer kon blijven wonen op de [adres A] en ook niet kon verhuizen naar de hem toegewezen standplaats op de [adres C]. Besproken is dat [eiser] zou verhuizen naar de woonwagenlocatie [adres D]. Omdat de woonwagenlocatie [adres D] ook op de nominatie stond gedeconcentreerd te worden, was het niet mogelijk dat [eiser] zich bij de gemeentelijke basisadministratie als bewoner van de [adres D] zou inschrijven. Aan [eiser] is toestemming gegeven een zogenaamd briefadres aan de [adres D] te vestigen. De gemeente heeft een en ander bevestigd bij brief van 12 oktober 2000, die luidt als volgt:
"Naar aanleiding van uw brief d.d. 15 september en uw bezoek op 26 september jl., deel ik u hierbij mede dat ik accoord ga met vestiging van een briefadres op de [adres D] [nummer]".
Feitelijk is [eiser] gaan wonen op de standplaats aangeduid als: [adres D] schuin t.o. nr. [nummer].
2.5. In het kader van de deconcentratie van de [adres D] werden eind 2002 de (rechtmatige) bewoners van de [adres D] ambtshalve door de gemeente op de toen nog geldende zogenaamde "deconcentratielijst" geplaatst. Dit gebeurde op grond van art. 2.6 lid 4 van de Huisvestingsverordening 1999. De Huisvestingsverordening 1999 is op 1 januari 2003 opgevolgd door de Huisvestingsverordening 2003. Voor de bewoners van de [adres D] had deze opvolging geen gevolgen. Gelet op het feit dat zij waren ingeschreven op de deconcentratielijst op grond van de Huisvestingsverordening 1999 werd deze inschrijving beschouwd als een zogenaamde "bijzondere afspraak", op grond waarvan zij hun voorrangspositie behielden. Dit uitgangspunt is neergelegd in artikel 36 van de Huisvestingsverordening 2003. De bewoners van de [adres D] die eerder op de deconcentratielijst waren geplaatst, werden hierover ook medio 2003 door de gemeente bericht. Met deze "bijzondere afspraak" kwamen deze bewoners, voor alle andere standplaatszoekenden, in aanmerking voor een (vervangende) standplaats.
2.6. [eiser] werd aanvankelijk niet aan deze groep toegevoegd, omdat hij in het GBA-systeem slechts met een briefadres op de [adres D] vermeld stond. De gemeente heeft dit standpunt bij brief van 17 augustus 2004 bevestigd aan de (toenmalige) advocaat van [eiser]:
"Naar aanleiding van uw brief van 30 juni 2004, waarbij u namens uw cliënt, de heer [eiser], verzoekt om een bevestiging dat hij op de zogenaamde Deconcentratielijst is geplaatst, informeer ik u hierbij als volgt.
Uw cliënt is woonachtig op de woonwagenlocatie [adres D]. Deze woonwagenlocatie is zoals bekend aangewezen als een te deconcentreren woonwagenlocatie. Tot 1 januari 2003 konden de bewoners, die recht zouden hebben op een standplaats op een van de vervangende locaties, nog op de toenmalige Deconcentratielijst worden geplaatst. Deze bewoners zijn eind 2002 ambtshalve op deze lijst geplaatst en hebben daarvan bericht ontvangen.
Uw cliënt is niet op de lijst geplaatst, omdat volgens de gegevens van de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegeven aan het adres [adres D] [nummer] andere personen woonachtig zijn; hijzelf heeft er alleen een briefadres.
(...)"
2.7. Op 23 december 2004 heeft de toenmalige advocaat van [eiser] het volgende bericht aan de gemeente:
"Cliënt heeft vernomen dat er inmiddels brieven zijn uitgegaan waarin vermeld staat of een bewoner van de [adres D] is geplaatst op de deconcentratielijst. Plaatsing op deze lijst betekent recht op een standplaats op de [adres D] en/of op een ander woonwagencentrum te Den Haag.
Cliënt hoort voorrang te krijgen voor een standplaats op de Bras, echter hij mocht tot op heden geen bevestigingsbrief van uw college ontvangen.
Motivering verzoek voorrang toewijzing en/of behandeling conform artikel 36 Verordening Haaglanden 2003.
1. Feit is dat de heer [eiser] volgens alle toen geldende regels ingeschreven is op de deconcentratielijst.
2. Feit is dat deze inschrijving recht geeft op een vervangende standplaats elders in Den Haag.
3. Feit is dat [eiser] tot op dit moment geen gebruik heeft gemaakt van zijn positie op deze deconcentratielijst.
4. Feit is ook dat [eiser] met toestemming is overgeschreven van de [adres A] naar de [adres D].
5. Feit is dat de [adres D] ook een te deconcentreren centrum betreft.
6. Feit is dat [eiser] al enige jaren ook woonachtig is op de [adres D] en aldaar een woonwagen heeft staan.
Volgens mij moet de heer [eiser] behandeld worden als ieder andere woonwagenbewoner uit Den Haag die op de deconcentratielijst staat en/of heeft gestaan en die nog geen vervangende standplaats heeft ingenomen namelijk hij moet vallen onder de categorie 36 lijst. Hij heeft namelijk een afspraak met de gemeente en wel schriftelijk vastgelegd.
(...)
Hij heeft nog geen gebruik kunnen maken, geheel buiten zijn schuld om, van de aangeboden standplaats op [adres B]. Echter iemand anders van de deconcentratielijst heeft wel een standplaats op [adres B] gekregen. Kortom de gemeente hoeft in dit geval geen extra standplaats aan te leggen maar er is slechts sprake van een uitgestelde standplaatsinname."
2.8. De gemeente heeft hierop bij brief van 21 maart 2005 aan de toenmalige advocaat van [eiser] laten weten dat zij [eiser] bij het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden zou aanmelden als artikel 23-standplaatszoekende (de Gemeente verwees daarbij naar artikel 23 van de inmiddels in werking getreden Huisvestingsverordening 2005). Op 20 juni 2005 heeft de gemeente vervolgens het volgende laten weten aan de toenmalige advocaat van [eiser]:
"Op 8 maart 2005 hebben wij u bericht, dat wij uw cliënt, de heer [eiser], als artikel 23-standplaatszoekende zouden aanmelden bij het dagelijks bestuur van het stadsgewest Haaglanden. Op onze aanmelding heeft het dagelijks bestuur ons bericht, dat wij ten aanzien van uw cliënt kunnen overwegen om met een beroep op de hardheidsclausule in de vigerende verordening 2005 hem een standplaats toe te wijzen. Voorwaarde is hierbij wel volgens het dagelijks bestuur, dat bij de deconcentratie en renovatie van de [adres D] niet alle in aanmerking komende personen gebruik zullen maken van een (vervangende) standplaats. Dit blijkt reeds het geval te zijn, omdat van de personen die in aanmerking komen, één persoon niet meer daarvoor ingeschreven staat.
Wij delen u hierbij mee, dat uw cliënt in aanmerking komt voor een (vervangende) standplaats."
2.9. Nadat de gemeente aanvankelijk - in het licht van de bovengeciteerde toezegging ten onrechte - [eiser] had aangemerkt als inwonend gezinslid van het huishouden op het adres [adres D] [nummer] (het briefadres van [eiser]), is [eiser] - hangende de onderhavige procedure - uiteindelijk toegevoegd aan de doelgroep van 56 personen woonachtig op het woonwagencentrum [adres D], die voor herhuisvesting in aanmerking komen. Voor wat betreft de plaats op deze lijst is de feitelijke woonduur gehanteerd. In het geval van [eiser] is daarvoor in aanmerking genomen de duur van de briefadresvermelding in het GBA van ruim 7 jaar.
Gemeentelijk beleid met betrekking tot standplaatsen
2.10. In het kader van het door de gemeente gevoerde deconcentratiebeleid heeft de gemeente in 2001 het Raadsvoorstel 73/2001 aangenomen. Het was volgens dit besluit de bedoeling dat het centrum aan de [adres D], dat op dat moment uit 61 standplaatsen bestond, opnieuw zou worden ingericht tot een kleiner centrum van 35 standplaatsen. Daarnaast zou in Ypenburg een nieuwe locatie worden gerealiseerd ("De Bras") die ruimte zou gaan bieden aan 26 woonwagens. De uitvoering van dit besluit is uitgebleven.
2.11. Op 1 juni 2006 heeft de Haagse gemeenteraad, met het aannemen van Raadsvoorstel 83/2006, ingestemd met een wijziging van het woonwagenbeleid ten aanzien van de locatie [adres D] ten opzichte van het hierboven genoemde raadsbesluit. Het beleid van de gemeente is thans gericht op een vermindering van het totale aantal standplaatsen binnen de gemeente en op het opheffen van de woonwagenlocatie [adres D] ten behoeve van de bouw van reguliere woningen.
2.12. Als gevolg van het gewijzigde beleid kunnen niet alle 56 personen (dan wel huishoudens) die op de hierboven onder 2.9 genoemde lijst zijn opgenomen een standplaats krijgen. Herhuisvesting van de bewoners van de [adres D] vind plaats volgens het door de gemeente opgestelde "Sociaal Plan woonwagenlocatie [adres D]". Volgens dit Sociaal Plan zijn er 25 standplaatsen beschikbaar voor de voormalige bewoners/huishoudens van de [adres D]. [eiser] is thans op basis van de woonduur van 7 jaar geplaatst op nummer 39 van de lijst en zal bij het hanteren van die lijst dus niet, althans niet aanstonds, voor een standplaats in aanmerking komen.
2.13. Bij vonnis in kort geding van 11 december 2007 heeft de voorzieningenrechter de gemeente veroordeeld om één van de standplaatsen die zij aan de huishoudens van de te deconcentreren woonwagenlocatie aan de [adres D] in het kader van de deconcentratie aanbiedt, voor [eiser] ter beschikking te houden en niet toe te kennen aan derden, totdat in de bodemzaak tussen partijen waarin de toekenning van die standplaats wordt gevorderd, onherroepelijk is beslist.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert - na eiswijzing - veroordeling van de gemeente bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om de in het kader van het sociaal plan aan de huishoudens van de [adres D] aan te bieden beschikbare woonwagenstandplaatsen te herverdelen en aan [eiser] aan te bieden de standplaats [adres C] nr [nummer], subsidiair een andere standplaats aan de [adres C], meer subsidiair de standplaats [adres E] [nummer]. De subsidiaire vordering heeft [eiser] ingetrokken nu de Gemeente - hangende de procedure - aan het subsidiair gevorderde heeft voldaan.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering - kort gezegd - ten grondslag dat de gemeente aan hem bij brief van 20 juni 2005 met een beroep op de hardheidsclausule (kennelijk vanwege de bijzondere omstandigheden van eiser) zonder voorbehoud, expliciet en ondubbelzinnig bij de deconcentratie van de [adres D] een vervangende standplaats heeft toegekend. De gemeente dient deze ondubbelzinnige toezegging gestand te doen en dient er zorg voor te dragen dat eiser ook daadwerkelijk een vervangende standplaats toegewezen krijgt. Ter comparitie heeft [eiser] daaraan toegevoegd, dat hij valt onder het regime van de [adres A] en dat de toezegging die aan [eiser] als bewoner van de [adres A] is gedaan nog steeds geldt.
3.3. De gemeente voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter comparitie heeft [eiser] nader aan zijn vordering ten grondslag gelegd, dat de toezegging die de gemeente in 2000 aan [eiser] heeft gedaan in het kader van de deconcentratie van de [adres A], nog steeds geldig is.
4.2. De rechtbank verwerpt dit standpunt: dit aanbod van de gemeente is vervallen doordat [eiser] het niet heeft geaccepteerd. [eiser] heeft immers in plaats van de hem aangeboden standplaats een standplaats op de [adres D] geaccepteerd. Voor zover [eiser] met zijn stelling dat het om een tijdelijke standplaats ging bedoelt dat in 2000 is afgesproken dat [eiser] op een later moment alsnog gebruik zou gaan maken van de hem in het kader van de deconcentratie van de [adres A] toegekende standplaats, verwerpt de rechtbank deze stelling als onvoldoende gemotiveerd. Uit de hierboven geciteerde briefwisseling (rov. 2.6 t.m 2.8) blijkt niet dat [eiser] er op enig moment aanspraak op heeft gemaakt dat de in 2000 aan hem - als bewoner van de [adres A] - toegezegde standplaats op de [adres C] alsnog aan hem zou worden toegekend. Integendeel, de briefwisseling strekt ertoe dat [eiser] in de zelfde positie wordt gebracht als de overige bewoners van de [adres D].
4.3. Nu aldus de vraag of [eiser] thans alsnog aanspraak kan maken op een standplaats - enkel - op grond van de toezegging van 15 september 2000 ontkennend moet worden beantwoord, komt de rechtbank toe aan de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op een standplaats mede op grond van nadien aan hem gedane toezeggingen en/of bij hem gewekte verwachtingen.
4.4. [eiser] beroept zich hiertoe op de in de brief van 20 juni 2005 aan hem gedane toezegging. De rechtbank is zoals gezegd van oordeel dat uit de aan deze brief voorafgaande correspondentie die is aangehaald in rov. 2.6 t/m 2.8 hierboven volgt, dat de kenbare bedoeling van deze brief was om [eiser] in dezelfde positie te brengen als waarin de overige bewoners van de [adres D] destijds verkeerden. Uit die correspondentie blijkt immers, dat [eiser] aanvankelijk niet op de deconcentratielijst was geplaatst omdat hij enkel een postadres op de [adres D] had. [eiser] heeft daartegen protest aangetekend en heeft verzocht alsnog op de deconcentratielijst van de [adres D] geplaatst te worden. Dit protest is uitgemond in de brief van 20 juni 2005, waarin [eiser] is medegedeeld dat hij door het Stadsgewest op grond van de hardheidsclausule alsnog op de deconcentratielijst is geplaatst. Juist is, dat deze brief afsluit met de woorden: "Wij delen u hierbij mede, dat uw cliënt in aanmerking komt voor een vervangende standplaats", en dat de brief in zoverre een toezegging aan [eiser] bevat. Echter, op 20 juni 2005, toen de brief werd geschreven, was het beleid van de gemeente er nog op gericht dat aan àlle - rechtmatige - bewoners van het woonwagencentrum [adres D] na het opheffen daarvan een vervangende standplaats zou worden geboden. De bewuste toezegging moet derhalve in het licht van het destijds geldende beleid worden gezien. De toezegging strekte er niet toe om aan [eiser] - anders dan aan de overige bewoners van de [adres D] - een specifieke standplaats aan te bieden.
4.5. Pas met het in hierboven in rov. 2.11 geciteerde raadsbesluit van 1 juni 2006 heeft de gemeente ten aanzien van de woonwagenlocatie [adres D] een andere koers ingezet: kort gezegd is besloten dat de locatie [adres D] zou worden opgeheven, zonder dat vervangende standplaatsen zouden worden gerealiseerd. In haar vonnissen van 12 maart 2008 (gewezen onder de zaaknummers / rolnummers 278325 / HA ZA 06-4093 en 278323 / HA ZA 06-4092) heeft deze rechtbank ten aanzien van een tweetal andere bewoners van de woonwagenlocatie [adres D] geoordeeld dat het de gemeente in de omstandigheden van het geval vrijstaat om in afwijking van haar eerdere, aan de bewoners van de [adres D] kenbaar gemaakte beleid, af te zien van het (doen) realiseren van vervangende standplaatsen. Dit uitgangspunt geldt naar het oordeel van de rechtbank in beginsel voor alle bewoners van de [adres D], waaronder dus ook [eiser].
4.6. Resteert de vraag, of [eiser] gezien de bij de feitenvaststelling geschetste voorgeschiedenis in een zodanig andere positie verkeert dan de overige bewoners van de [adres D] die - ondanks de bij hen gewekte verwachtingen - op basis van de thans voorliggende lijst evenmin een standplaats kunnen krijgen, dat ten opzichte van hem de wijziging van het beleid niet nadelig mag uitpakken. De rechtbank beantwoordt ook deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser] door zijn verhuizing in 2000 naar de woonwagenlocatie [adres D] deel gaan uitmaken van de bewonersgroep aldaar. Voor alle - rechtmatige - bewoners van de [adres D] geldt, dat zij tot de hierboven genoemde beleidswijziging van de gemeente in de verwachting verkeerden, dat zij bij de deconcentratie danwel opheffing van de woonwagenlocatie een vervangende standplaats zouden krijgen. Dat dit thans door genoemde beleidswijziging niet het geval zal zijn, is voor alle bewoners die daardoor worden getroffen (de nummers 26 en hoger op de lijst) zeer teleurstellend. De rechtbank heeft niettemin geoordeeld in de hierboven genoemde vonnissen dat het de gemeente op zichzelf vrijstaat haar beleid te wijzigen, voor zover zij daarbij rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van degenen die nadelig door de beleidswijziging worden getroffen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat, nu de Woonwagenwet is ingetrokken, de beleidsvrijheid van de gemeente meebrengt dat zij zich op een andere wijze de gerechtvaardigde belangen van de woonwagenbewoners kan aantrekken dan door hun een standplaats aan te bieden. Voor de bewoners van de [adres D] is een Sociaal Plan opgesteld, dat voorziet in een verhuisvergoeding, een vergoeding van de waarde van de achter te laten woonwagen, een vergoeding voor het verlies van de woonvorm en in ondersteuning bij het vinden van reguliere woonruimte. Deze voorzieningen gelden ook voor [eiser], nu hij - hangende deze procedure - alsnog op de lijst van 56 huishoudens is geplaatst.
4.7. Het feit dat [eiser] in 2000 op zeer begrijpelijke gronden geen gebruik heeft gemaakt van de hem destijds toegewezen standplaats op de [adres C], brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat [eiser] anders behandeld dient te worden. De reden waarom [eiser] destijds niet naar de [adres C] is verhuisd ligt net zo min in de risicosfeer van de gemeente als in die van [eiser]. Dat thans (waarschijnlijk) een plaats minder te verdelen zou zijn als [eiser] in 2000 wèl voor de aan hem toegewezen plek aan de [adres C] zou hebben gekozen, acht de rechtbank onvoldoende grond om de positie van [eiser] anders te beoordelen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat [eiser] inmiddels bijna acht jaar woonachtig is op de [adres D]. Evenmin komt voldoende gewicht toe aan de omstandigheid dat [eiser] deel heeft uitgemaakt van de groep die belangstelling heeft getoond om te verhuizen naar het nieuw op te richten woonwagencentrum "De Bras". Met de beleidswijziging van 2006 is immers het plan voor dit woonwagencentrum komen te vervallen. Voor alle belangstellenden voor een plaats op het centrum "De Bras" geldt, dat zij in hun verwachting op een plaats aldaar zijn teleurgesteld.
4.8. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden.
Proceskostenveroordeling
4.9. Ten aanzien van de proceskosten oordeelt de rechtbank als volgt. Bij dagvaarding heeft [eiser] subsidiair gevorderd dat hij zal worden toegevoegd aan de lijst van 56 bewoners/huishoudens van de [adres D] die met voorrang recht hebben op een vrijkomende standplaats. Uit de stukken blijkt dat de gemeente inmiddels aan de subsidiaire vordering heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat [eiser] niet ten onrechte de onderhavige procedure heeft ingesteld, omdat hij op het punt van zijn subsidiaire vordering het gelijk aan zijn zijde had: de gemeente had zich immers (ook volgens haar eigen stellingen) aanvankelijk onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat aan [eiser] reeds in 2005 was toegezegd dat hij net als de andere bewoners van de [adres D] op de deconcentratielijst geplaatst zou worden. Daar staat tegenover dat de primaire vordering van [eiser], naar volgt uit het bovenstaande, dient te worden afgewezen. Nu beide partijen aldus zijn te beschouwen als gedeeltelijk in het gelijk en gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2. compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. Schreuder, mr. D. Aarts en mr. E.C. van Veen en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2008.