
Jurisprudentie
BI5970
Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3526 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3526 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering WAO-uitkering toe te kennen. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad ziet geen aanleiding aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen te twijfelen. Deze artsen hebben, naar het oordeel van de Raad, overtuigend en genoegzaam gemotiveerd waarom de latere hand- en armklachten los staan van de nek- en schouderklachten. Buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan appellant uitkering verlangt voortkomt uit een andere oorzaak dan die waarvoor hij destijds WAO-uitkering aanvroeg. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
Uitspraak
07/3526 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 mei 2007, 06/4022 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1 Betrokkene is op 10 januari 2000 uitgevallen met nek- en schouder-klachten voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur. Bij besluit van 12 februari 2001 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd, onder overweging dat appellant, na afloop van de wettelijke wachttijd van 52 weken, op
8 januari 2001 minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 mei 2001 ongegrond verklaard.
1.2. Het beroep tegen het besluit van 29 mei 2001 heeft de rechtbank Zwolle bij uitspraak 26 november 2001 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 4 februari 2003 heeft deze Raad zich kunnen verenigen met het oordeel van de rechtbank.
2.1. Bij brief van 12 augustus 2005 heeft appellant verzocht om heropening van zijn uitkering in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. Naast de onveranderde nek- en schouderklachten, heeft appellant thans klachten aan de beide handen, bestaande uit tintelingen, gevoels- en krachtsverlies, waarna aan beide polsen een carpaal-tunnelsyndroom (CTS) is geconstateerd. Appellant heeft aangegeven dat deze klachten als gevolg van CTS voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als de voornoemde nek- en schouderklachten, als gevolg waarvan hij in 2000 is uitgevallen. Daartoe heeft hij er op gewezen dat in juni 2005 een cervicale hernia is geconstateerd die oorzaak zou zijn van de hiervoor genoemde klachten. Ter onderbouwing van dit standpunt is een rapport overgelegd van C.M.T. Plasmans, orthopedisch chirurg, van 15 juni 2005.
2.2. De verzekeringsarts M.J. Gerritze heeft zich op het standpunt gesteld dat de huidige arbeidsongeschiktheid uit een andere oorzaak voortvloeit dan de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan appellant in 2000 is uitgevallen. In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 3 mei 2006 geweigerd appellant uitkering ingevolge de WAO toe te kennen.
2.3. De bezwaarverzekeringsarts J.C. Kokenberg heeft dit standpunt onderschreven. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 6 september 2006 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 mei 2006 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat met de rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts waarbij de door appellant overgelegde medische informatie is meegewogen, overtuigend vaststaat dat de in 2004 ontstane handklachten als gevolg van de CTS niet het gevolg zijn van de cervicale hernia, maar gezien moet worden als een op zichzelf staande ziekte-entiteit. Ook in het door appellant ingebrachte rapport d.d. 16 januari 2007 van neurochirurg P.H.J.M. Elsenburg, heeft de rechtbank geen reden gezien het standpunt van het Uwv niet te onderschrijven.
4. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere standpunt herhaald en daaraan toegevoegd dat het rapport van Elsenburg voldoende ruimte voor twijfel overlaat voor het oordeel dat de (toegenomen) hand- en armklachten uit een zelfde oorzaak kunnen voortkomen als de nek- en schouderklachten.
5.1. Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen onderschrijft de Raad het standpunt van het Uwv. De Raad ziet geen aanleiding aan het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsartsen te twijfelen. Deze artsen hebben, naar het oordeel van de Raad, overtuigend en genoegzaam gemotiveerd waarom de latere hand- en armklachten los staan van de nek- en schouderklachten. Ook in het bij de rechtbank overgelegde rapport van Elsenberg wordt, zoals is vermeld door bezwaarverzekeringsarts Kokenberg in zijn rapport van 17 augustus 2007, dit verband niet gelegd.
5.2. Gelet op het voorgaande en daarbij in aanmerking genomen dat appellant in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens heeft ingebracht die steun zouden kunnen verlenen aan zijn eigen opvatting, komt de Raad tot de slotsom dat buiten twijfel staat dat de arbeidsongeschiktheid terzake waarvan appellant uitkering verlangt voortkomt uit een andere oorzaak dan die waarvoor hij destijds WAO-uitkering aanvroeg. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
JL