
Jurisprudentie
BI5983
Datum uitspraak2009-05-22
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4250 WAZ
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4250 WAZ
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAZ-uitkering. Voldoende medische grondslag. Geduide functies zijn in medisch opzicht geschikt te achten voor appellant.
Uitspraak
07/4250 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 juli 2007, 06/2698 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld en daarbij een medisch stuk ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig rapport overgelegd.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 april 2009. Partijen zijn – met kennisgeving – niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als snackbarhouder toen hij met ingang van 10 oktober 1990 arbeidsongeschikt werd geacht wegens pijnklachten aan rug en ledematen, alsmede vermoeidheidsklachten. Aan appellant is met ingang van 9 oktober 1991 een arbeidsongeschiktheidsuitkering toegekend, welke laatstelijk werd berekend naar de klasse 80 tot 100%.
2. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 30 mei 2006 onderzocht door de verzekeringsarts M. Niemeijer. In een rapport van 16 juni 2006 deed Niemeijer verslag van het lichamelijk onderzoek, waarbij hij enkele bewegingsbeperkingen aan de nek vaststelde, en van het psychisch onderzoek, waarbij hij geen aandachts- of concentratiestoornissen en ook geen angsten waarnam. Niemeijer kreeg de beschikking over informatie van de huisarts van 7 juni 2006, die onder andere schreef best tevreden te zijn over de medische situatie van appellant. In een bijlage bij zijn rapport vermeldde Niemeijer de voor appellant aangewezen zijnde beperkingen. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat geen sprake was van verlies aan verdienvermogen. Daarbij werd ook de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies toegelicht. Hierna trok het Uwv bij besluit van 18 juli 2006 de uitkering van appellant, welke inmiddels als uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen werd verstrekt, met ingang van 19 september 2006 in.
3. In de bezwaarprocedure ontving de bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer informatie van de behandelend psychiater van 9 oktober 2006, die schreef dat appellant bekend is met recidiverende depressies en een afhankelijke en vermijdende persoonlijkheid, dat het resultaat van de behandeling voor de psychische klachten van appellant zeker positief te noemen was en dat hij er alle vertrouwen in had dat appellant zou herstellen van de toename van de psychische klachten in verband met de keuringsprocedure. Wat betreft de ook door de psychiater vermelde nekklachten gaf Zwemer in een rapport van
16 november 2006 aan dat Niemeijer reeds vermeldde dat in 2002 geen sprake was van een nekhernia maar van een preventieve operatie wegens een stenose. De mede in verband daarmee vastgestelde beperkingen achtte Zwemer voldoende evenals de vastgestelde psychische beperkingen. Bij het arbeidskundig onderzoek werd de medische geschiktheid van appellant voor de geduide functies in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen van 23 november 2006 nader toegelicht. Vervolgens verklaarde het Uwv het tegen het besluit van 18 juli 2006 gemaakte bezwaar bij besluit van 23 november 2006 ongegrond.
4. De rechtbank verklaarde bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 23 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand bleven. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij wees zij op het onderzoek van Niemeijer en Zwemer en de daarbij beschikbaar gekomen informatie van de huisarts en de behandelend psychiater. Tevens vermeldde de rechtbank dat Zwemer op 10 mei 2007 de Functionele Mogelijkheden Lijst had aangepast in verband met een beperkende toelichting bij het onderdeel conflicthantering. Mede gelet op het rapport van Van der Molen van 14 mei 2007 oordeelde de rechtbank dat appellant op 19 september 2006 in staat moest worden geacht de geduide functies te vervullen.
5.1 In hoger beroep herhaalde appellant in essentie de in eerdere fasen van de procedure voorgebrachte bezwaren. Daarbij wees de gemachtigde nog op een brief van de behandelend psychiater van 1 augustus 2007 waarin sprake was van andermaal recidiverende depressieve episodes met ditmaal een zelfmoordpoging en dat het de laatste jaren weer een stukje beter ging.
5.2. De Raad heeft geen aanleiding gezien tot een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit te komen dan de rechtbank. De Raad wijst op de toelichting van Zwemer in hoger beroep, welke inhoudt dat de bevindingen ten aanzien van appellant naar aanleiding van de röntgenfoto’s, anders dan appellant meent, niet wijzen op de ziekte van Bechterew en dat die aanvankelijk genoemde diagnose al eerder in de behandelend sector is verlaten. Voorts wees Zwemer in deze toelichting op de ten onrechte door de behandelend psychiater steeds vermelde nekhernia en op het feit dat appellant niet daarvoor was geopereerd maar in 2002 een stabilisatie-operatie had ondergaan. Wat betreft de psychische problematiek wijst de Raad op de kort na de datum in geding door de behandelend psychiater gedateerde en ook door de rechtbank vermelde informatie.
5.3. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft Van der Molen op 7 september 2007 nogmaals uitvoerig toegelicht waarom de geduide functies op de datum in geding naar haar mening – en anders dan appellant in hoger beroep heeft aangevoerd – medisch geschikt zijn te achten voor appellant. De Raad heeft geen aanleiding gezien ook deze toelichting voor onjuist te houden.
5.4. Het overwogene in 5.2 en 5.3 brengt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) E.M. de Bree.
GdJ