Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI5995

Datum uitspraak2008-12-18
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08 / 2668
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vrijstelling en bouwvergunning eerste fase. Het standpunt van verweerder dat de bezonning en de privacy op de belendende percelen vanuit een stedenbouwkundig oogpunt niet worden geschaad, kan niet worden gevolgd. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:11 Awb.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 - 2668 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2008 in de zaak van: [naam eiser] e.a., wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde: G.H. Kiburg, adviseur te Zaandam, tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder, derde partij, Kuin B.V., gevestigd te Bovenkarspel. 1. Procesverloop Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder aan Kuin B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een appartementencomplex op het perceel [naam perceel]. Tegen dit besluit hebben eisers bij van brieven van 26 november 2006, 1 december 2006 en 4 december 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 24 januari 2008 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 4 maart 2008, aangevuld bij brief van 8 april 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 21 augustus 2008, alwaar namens eisers zijn verschenen [naam eiser], en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.P. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Zaanstad. De derde partij is niet ter zitting verschenen. Bij beslissing van 21 augustus 2008 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting wordt geschorst en het vooronderzoek wordt hervat. Bij brief van 12 september 2008 heeft verweerder de rechtbank van nadere informatie voorzien. Nadat eisers bij brief van 19 september 2008 hebben gereageerd, heeft de rechtbank met toestemming van partijen zonder nadere zitting het onderzoek in deze zaak gesloten. 2. Overwegingen 2.1 De grond waarop het bouwplan betrekking heeft, is gelegen in het bestemmingsplan “Harenmakersbuurt” en is daarin bestemd voor “woonhuizen” (artikel 4) en “erven” (artikel 7). 2.2 Ingevolge artikel 7 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als “erven” bestemde gronden aangewezen voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van bergingen en stallingen van huishoudelijke aard, het bouwen van bij woonhuizen behorende andere bouwwerken, en de aanleg van tuinen. 2.3 Het bouwplan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met zes appartementen en wordt gedeeltelijk gebouwd op gronden met de bestemming “erven”. Het betreft hier een strook grond van 1,7 m diep en 10,35 m breed. Niet in geschil is dat het bouwplan in zoverre in strijd is met artikel 7 van de planvoorschriften. Het project is gesitueerd binnen een gebied waar volgens de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland sprake is van hoge archeologische waarden. Het project valt daarmee onder de speerpunten van provinciaal ruimtelijk beleid. Het college van gedeputeerde staten, hierna GS, heeft ten aanzien van het project op 28 maart 2006 een verklaring van geen bezwaar afgegeven. 2.4 Teneinde realisering van het bouwplan mogelijk te maken heeft verweerder op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend van het bestemmingsplan en tevens een bouwvergunning eerste fase afgegeven. Verweerder heeft het primaire besluit in bezwaar gehandhaafd en daarbij tevens ontheffing verleend van de parkeernormen uit de Bouwverordening. Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. 2.5 De rechtbank overweegt het volgende. 2.6 Ingevolge artikel 19, eerste lid, WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. 2.7 In de door verweerder overgelegde ruimtelijke onderbouwing staat beschreven dat het project in overeenstemming is met het streekplan ‘Noord-Holland Zuid’, de structuurschets ‘Zaanstad 2005’ en het voorontwerp bestemmingsplan “Vincent van Goghweg”. Eisers betwisten dat het project in overeenstemming is met het voorontwerp bestemmingsplan, dat juist een conserverend karakter heeft en slechts ruimte laat voor kleinschalige invullingen tussen de bestaande woningbouw. Voorts stellen zij dat in de ruimtelijke onderbouwing niet wordt aangetoond dat het bouwplan de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de buurt verbetert noch dat het bouwplan de karakteristieken van de lint- en padbebouwing versterkt. 2.8 In het bestreden besluit staat dat bij het verlenen van de vrijstelling de volgende stedenbouwkundige overwegingen een rol hebben gespeeld: “De bouwmassa van dit plan en de functie zijn gerelateerd aan de omgeving. Het voorstel betreft 6 appartementen in een bebouwing van twee lagen met een kap. Het bijzondere ervan is dat het appartementen betreft binnen de bouwhoogte van een woonhuis, twee lagen met een kap. Hierdoor wordt het een bouwwerk dat met deze massaopbouw, vanaf de straat gezien, past tussen de woningen in de Harenmakersstraat. Het grootste deel van de woningen in deze straat zijn één laag met een dwarskap, een aantal woningen hebben één laag met een mansardekap en enkele woningen zijn ook in twee lagen met een kap gebouwd. Hierdoor behoort de nieuwbouw tot de reeks van bestaande uitzonderingen in de straat (…).” Hiermee heeft verweerder genoegzaam gemotiveerd waarom hij het bouwplan passend acht in de omgeving en is voldaan aan de eisen die artikel 19, eerste lid, WRO aan een goede ruimtelijke onderbouwing stelt. Dat in de ruimtelijke onderbouwing niet duidelijk wordt gemaakt hoe de ruimtelijke en/of stedenbouwkundige kwaliteit van de buurt verbetert noch op welke wijze het bouwplan de karakteristieken van de lint- en padbebouwing versterkt, kan daar niet aan afdoen, omdat dit geen eisen zijn die in de wet aan een ruimtelijke onderbouwing worden gesteld. 2.9 Eisers betogen dat verweerder hun belangen heeft veronachtzaamd en hebben hiertoe onder meer aangevoerd dat het bouwplan zeer dicht op de erfgrens wordt gerealiseerd, waardoor er vanuit de appartementen inkijk ontstaat in de woning en de tuin op het perceel [naam perceel b]. Voorts betogen eisers dat de bebouwing een afname van zonlicht in de woning en de tuin tot gevolg zal hebben. Het in dit kader overgelegde zonnediagram geeft volgens eisers een onjuiste voorstelling van zaken, nu de woning op het perceel [adres perceel] hierin als een te groot blok wordt weergegeven. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat de bezonning en de privacy op de belendende percelen vanuit een stedenbouwkundig oogpunt niet worden geschaad. Met betrekking tot de zonlichttoetreding stelt verweerder in het bijzonder dat de vrijstelling slechts ziet op een buiten het bouwvlak gelegen strook grond van 1,70 m en dat binnen het bouwvlak een bouwhoogte van negen meter is toegelaten. Uit het zonnediagram blijkt volgens verweerder dat het verlies van zonlichtinval gering is. 2.10 De vrijstelling ziet weliswaar slechts op voormelde strook van 1,70 m bij 10,35 m, maar op basis van het zonnediagram kan niet eenduidig worden vastgesteld in welke mate de toetreding van zonlicht afneemt, nu de woning op [adres perceel] daarin niet met een zadeldak maar als vierkant blok is weergegeven. In de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen staan de woonkamers, de grootste kamers van deze appartementen, ingetekend aan de tuinzijde, dus met uitzicht op de tuin en de woning van het [naam perceel b].Voorts is op de door verweerder na de zitting ingestuurde tekening te zien dat het appartementencomplex dicht op het perceel [naam perceel b] is gesitueerd, in ieder geval deels binnen twee meter van de erfgrens. Deze afstand is in strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek, waarin is bepaald dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de grenslijn van een erf vensters of andere muuropeningen te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven, tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven. Hiervan is geen sprake. Aan deze belemmering heeft verweerder geen aandacht geschonken. Gelet hierop kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn stelling dat de bezonning en de privacy op de belendende percelen vanuit een stedenbouwkundig oogpunt niet worden geschaad. 2.11 Gelet op hetgeen is overwogen onder 2.10 is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het besluit niet de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Dientengevolge had verweerder ook geen bouwvergunning eerste fase mogen verlenen. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:11 Awb. 2.12 Met betrekking tot de overige beroepsgronden overweegt de rechtbank het volgende. Eisers worden niet gevolgd in hun stelling dat verweerder GS heeft misleid door onjuiste gegevens te verstrekken. Of goedkeuring wordt verleend is afhankelijk van de vraag of er met het oog op de te beschermen cultuurhistorische waarden voldoende maatregelen worden getroffen. De door verweerder verstrekte onjuiste informatie met betrekking tot de eigendom van de schuur en de afstand tussen de woning op het perceel [naam perceel b] en het bouwplan spelen bij de beantwoording van die vraag geen rol en hadden derhalve niet tot weigering van de goedkeuring kunnen leiden. 2.13 Aan het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de welstandscommissie van 29 september 2007 ten grondslag gelegd. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet bij de welstandstoetsing aan het advies van zo’n commissie als regel groot gewicht worden toegekend. Hoewel verweerder niet aan het advies van de commissie gebonden is en zelf voor de beslissing verantwoordelijk is, mag aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis worden toegekend. Het overnemen van het advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank is van oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertoont dat verweerder daarop niet mocht afgaan. Nu eisers geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd, mocht verweerder zijn oordeel omtrent welstand op het welstandsadvies baseren. 2.14 De grief dat verweerder geen ontheffing van de parkeernormen uit de Bouwverordening had mogen verlenen, slaagt evenmin. Volgens de nota bouwen en parkeren genereert het bouwplan een parkeerbehoefte van 3,3 parkeerplaatsen. Het bouwplan voorziet echter maar in één parkeerplaats op eigen terrein. Op grond van artikel 2.5.30, zevende lid, van de Bouwverordening kan verweerder ontheffing verlenen indien op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien. Aangezien vergunninghouder en verweerder een parkeerovereenkomst hebben gesloten, wordt op andere wijze in de nodige parkeerruimte voorzien. 2.15 Nu het beroep gegrond is bestaat er aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt met betrekking tot de kosten van rechtsbijstand in beroep één punt toegekend voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting, waarbij een wegingsfactor één in aanmerking is genomen. De waarde van één punt bedraagt € 322,-. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit van 24 januari 2008; 3.3 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644, te betalen door de gemeente Zaanstad aan eisers; 3.4 gelast dat de gemeente Zaanstad het door eisers betaalde griffierecht van € 143,- aan hen vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, en op 18 december 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier. Let wel: Gegrondverklaring van het beroep betekent niet dat eiser op alle onderdelen van het beroep gelijk heeft gekregen. Uit de uitspraak blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden van eiser uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Als eiser het daarmee niet eens is en wil voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank komt vast te staan, zal hij tegen deze uitspraak hoger beroep moeten instellen.