Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6007

Datum uitspraak2009-05-12
Datum gepubliceerd2009-06-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/2045 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing verzoek om herziening WAO-dagloon. Duuraanspraak. Onderscheid maken tussen het verleden en de toekomst. Ten aanzien van de aan het verzoek om herziening voorafgaande periode is niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Overwerkverdiensten kunnen slechts worden meegenomen indien gedurende het gehele of nagenoeg gehele jaar ten minste gemiddeld één uur per dag overwerk werd verricht, dan wel dat in één of meer jaarlijks terugkerende periode(n), tijdens die periode(n), ten minste gedurende gemiddeld één uur per dag overwerk werd verricht. Eenmalige betaling is niet te duiden als overwerkverdiensten. De eenmalige betaling kan niet worden meegenomen in de berekening van het dagloon van appellant.


Uitspraak

08/2045 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 20 maart 2008, 07/670 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 12 mei 2009. I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009, waar appellant in persoon is verschenen. Het Uwv, ambtshalve opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Klaver, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. 1.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. 1.2. Bij besluit van 24 maart 1993 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv appellant medegedeeld dat hij met ingang van 5 februari 1993 recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO, waarbij het dagloon is vastgesteld op f 199,64. In dit besluit heeft appellant berust. 1.3. Op 27 april 2007 heeft appellant verzocht om herziening van de berekening die ten grondslag ligt aan het besluit van 24 maart 1993. Bij besluit van 10 mei 2007 heeft het Uwv het verzoek van appellant om zijn dagloon te herzien afgewezen, welke afwijzing bij besluit op bezwaar van 6 juli 2007 is gehandhaafd. 2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. In geschil is het antwoord op de vraag of de rechtbank terecht de weigering van het Uwv om het WAO-dagloon met terugwerkende kracht te verhogen in stand heeft gelaten. 4.2. Ingevolge de rechtspraak van de Raad (zie onder meer CRvB 6 november 2003, JB 2004/29) mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. De (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit speelt op zichzelf geen beslissende rol (CRvB 4 december 2003, JB 2004/32). In gevallen als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, is het echter aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst (CRvB 24 december 2003, RSV 2004/90). Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is immers voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden. 4.3. Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat ten aanzien van de aan het verzoek om herziening voorafgaande periode niet gebleken is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin. De Raad acht die ook niet gelegen in de uitspraak van de Raad van 24 april 2007, 06/2920 WAO, LJN AZ9652. 4.4. Wat de hoogte van het WAO-dagloon vanaf de datum van het verzoek van 27 april 2007 betreft, heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de eenmalige betaling van f 2.500,-- die hij ontvangen zou hebben ter zake van overwerk, destijds bij de dagloonberekening betrokken had moeten worden. 4.5. Naar vaste rechtspraak van de Raad heeft het Bijzonder Dagloonbesluit WAO inzake medeberekening van overwerkverdiensten van de Sociale Verzekeringsraad van 18 augustus 1983, nr. 83/5494, Stcrt. 1983, 170 (hierna: het Besluit) tot strekking om aan de hand van het criterium van regelmaat en met het oogmerk van een zekere afbakening, enerzijds te bewerkstelligen dat overwerkverdiensten in het WAO-dagloon worden opgenomen, en anderzijds dat verdiensten uit incidenteel en uitzonderlijk overwerk buiten de berekening van het WAO-dagloon blijven. Artikel 3, eerste lid, van het Besluit komt er kort weergegeven op neer dat overwerkverdiensten slechts kunnen worden meegenomen indien gedurende het gehele of nagenoeg gehele jaar ten minste gemiddeld één uur per dag overwerk werd verricht, dan wel dat in één of meer jaarlijks terugkerende periode(n), tijdens die periode(n), ten minste gedurende gemiddeld één uur per dag overwerk werd verricht. 4.6. Onbetwist is dat appellant in de periode van 1 december 1991 tot en met 7 februari 1992 veelal meer dan acht uur per dag werkzaam is geweest. Gelet echter op het korte dienstverband van appellant, dat uiteindelijk beëindigd is per 1 juli 1992, alsmede de hiervoor genoemde periode waarin appellant gewerkt heeft, valt de eenmalige betaling ten bedrage van f 2.500,-- niet te duiden als overwerkverdiensten in de zin van het Besluit. Derhalve kan naar het oordeel van de Raad deze eenmalige betaling niet worden meegenomen in de berekening van het dagloon van appellant. 4.7. Gezien het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de met ingang van 5 februari 1993 aan appellant toegekende WAO-uitkering is berekend naar een te laag dagloon. Ter voorlichting van appellant merkt de Raad op dat hierin tevens ligt besloten dat, indien appellant destijds bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 24 maart 1993, dit evenmin had kunnen leiden tot verhoging van het dagloon waarnaar zijn WAO-uitkering is berekend. 4.8. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking. 5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en G.W.B. van Westen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2009. (get.) R.C. Schoemaker. (get.) M. Pijper. IJ